33569 |
peulerwten |
peulen:
péúlə (L265p Meijel),
eigen spellingsysteem
peulen (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
peulle (L265p Meijel),
rijserwten:
Helden
rīēseèrətə (L265p Meijel),
Meijel
reesèèrətə (L265p Meijel),
schaalerwten:
Nijmeegs (WBD)
sjaalèèrt (L265p Meijel)
|
De peulerwt; soort van erwt waarbij de hele vrucht gegeten wordt, ook de schil (sluimerwt, hauw(ke), peul, suikererwt, blie-erwt). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u de volgende peulgewassen: peulerwten (de hele vrucht, ook de schil wordt in groene toestand gebruikt) [N 71 (1975)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
afdraden:
afdruihje (L265p Meijel),
afranken:
vermoedelijk werkwoord
afrehnden (L265p Meijel),
snoeien:
snūīe (L265p Meijel)
|
de draden of randen van peulvruchten [N Q (1966)] || erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20815 |
peulvruchten doppen |
uitdoen:
utjdoe (L265p Meijel),
utjdoē (L265p Meijel)
|
erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20572 |
peuzelen |
peuzelen:
peuzéle (L265p Meijel),
peuzələ (L265p Meijel),
peuzelen
peuzələ (L265p Meijel)
|
peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25420 |
pezen |
pezen:
pēzǝ (L265p Meijel)
|
[N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.]
II-1
|
25421 |
pezen blootleggen |
pezen uithalen:
pēzǝ øtjhālǝ (L265p Meijel)
|
Men maakt een snede achter de achillespees, waardoor deze bloot komt te liggen. Door het door de snede ontstane gat steekt men meestal een balkje, vaak voorzien van inkepingen. waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen schuiven. Zo wordt voorkomen dat het dier "dichtklapt". [N 28, 62; monogr.]
II-1
|
21734 |
pezerik |
bullepees:
bullepees (L265p Meijel),
pezerik:
pezǝrek (L265p Meijel),
pézerik (L265p Meijel),
pēzǝrǝk (L265p Meijel)
|
De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.] || harde, gedroogde, holle spier of pektouw of touw met knopen als strafwerktuig [looiepees, pezerik, bullepees] [N 90 (1982)]
II-1, III-3-1
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
prakkezeren (L265p Meijel),
prakkizeren (L265p Meijel),
prakkəzeerə (L265p Meijel)
|
over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
fluiten:
fleutje (L265p Meijel),
piepen:
pīpǝ (L265p Meijel),
sjierpen:
sjiĕrəpə (L265p Meijel),
tjielpen:
tjilpen (L265p Meijel)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] || Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12, III-4-1
|
22424 |
pijl |
pijl:
piel (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
pil (L265p Meijel)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] || Pijl: dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten.
III-3-2
|