17670 |
pink |
pink:
pink (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24881 |
pinksterbloem |
waterbloempje:
watǝrblymkǝ (L265p Meijel)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.]
I-5
|
23287 |
pinksteren |
pinksteren:
peŋstərə (L265p Meijel),
pinkstere (L265p Meijel)
|
Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
26554 |
pinnen |
pinnen:
penǝ (L265p Meijel)
|
Het leer door middel van houten pennen machinaal of met de hand bevestigen. [N 60, 148a]
II-10
|
31089 |
pinrasp |
pennenrasp:
pɛnǝrasp (L265p Meijel)
|
De rasp die men gebruikt om de uiteinden van de pennen aan de binnenkant van de schoen weg te raspen. Zie afb. 66. [N 60, 118d]
II-10
|
24364 |
pissebed |
keldermot:
oude spelling
kelder mot (L265p Meijel),
pissebed:
oude spelling
píssebed (L265p Meijel),
WBD
pissəbet (L265p Meijel),
zeug:
cassettebandje
zog (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
pit:
oude spellingsysteem
pit (L265p Meijel),
pruimensteen:
eigen spellingsysteem pruimesteen
proemestiën (L265p Meijel),
steen:
eigen spellingsysteem
stiën (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
stîen (L265p Meijel)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
pit:
pet (L265p Meijel)
|
[RND 10]
I-7
|
28693 |
pitband, bamboeband |
bamboe:
bambu (L265p Meijel),
wikkelband:
wekǝlbant (L265p Meijel)
|
Stuk band van pitriet of bamboe dat men als hechtmateriaal bij het vlechten gebruikt. Dit materiaal is van jongere datum dan de gespleten braamtwijgen en doorgaans minder bewerkelijk. De braamstengel daarentegen is doorgaans een goedkope, sterke en duurzame grondstof. [N 40, 121]
II-6
|
31095 |
plaatleest |
plaatleest:
plātlę̄st (L265p Meijel)
|
De houten leest die aan de onderzijde met een ijzeren plaat is beslagen. "De voor blokwerk gebruikte leesten zijn met ijzer beslagen, daar hier in tegenstelling met het schootwerk uitsluitend met spijkers gewerkt wordt, die nu op de ijzeren plaat afstooten. In deze beschermingsplaat zijn drie gaten, een midden onder de zool, een onder de hak en een in het geleng. Deze dienen om met groote spelnagels de binnenzool voorlopig vast te slaan op de leest." (Directie, pag. 303). [N 60, 189a]
II-10
|