23856 |
processiepaaltjes in de grond slaan |
paaltjes zetten:
poalkes zette (L265p Meijel),
pøͅlkəs zetə (L265p Meijel)
|
Processiepaaltjes in de grond slaan [pöälchere zetse]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23858 |
processiestrooisel |
strooisel:
stroisel (L265p Meijel),
stroͅwsəl van blumə (L265p Meijel)
|
Strooisel bestaande uit bloemen, stukgesneden stengels en bladeren en stroopsel van varens waarmee de straten versierd worden [sjtreupsel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23861 |
processievaantjes |
processievaantjes:
processievénkes (L265p Meijel),
vaandels:
vāndəls (L265p Meijel)
|
De vaandeltjes die in de processiestoet worden meegedragen [persessieveendelkes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17742 |
proeven |
keuren:
keūre (L265p Meijel),
proeven:
pruuve (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
preuven
prūūvə (L265p Meijel)
|
proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
23930 |
profeet |
profeet:
profietj (L265p Meijel),
prəfiət (L265p Meijel)
|
Een profeet [profieët]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30124 |
profielbalken |
ontlastingsbalken:
ontlasteŋs˱bɛlǝk (L265p Meijel)
|
IJzeren profielijzers, vaak met I-vormige doorsnede, die worden gebruikt bij het vervaardigen van een troggewelf. Zie ook afb. 33. D.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balken' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 32, 20b; monogr.]
II-9
|
30065 |
profielen |
profielen:
profilǝ (L265p Meijel)
|
Gladde, rechte houten balkjes met een lengte van ongeveer 1,80 cm en een doorsnede van 7,5 x 7,5 cm, die verticaal op de hoeken van het metselwerk worden geplaatst. Zij worden gebruikt om het loodrecht opmetselen van de muren te bevorderen. Zie ook afb. 28. [N 31, 7a; monogr.]
II-9
|
19272 |
profiteren |
profiteren:
profitere (L265p Meijel),
profiteren (L265p Meijel),
prófĭĕteerə (L265p Meijel)
|
een goed, nuttig gebruik maken, voordeel trekken van een gelegenheid [blaaien, profiteren, luizen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18221 |
pronken |
opscheppen:
ópsjuppə (L265p Meijel),
opschepper:
opschupper (L265p Meijel),
pronken:
gezegde: n opsnijjer.
pronken (L265p Meijel)
|
in het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [pronken, prijken, spiegelen, pralen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18190 |
pronkveer op een hoed |
veer:
vèr (L265p Meijel)
|
pronkveer op een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|