24227 |
putter |
putter:
pötter (L265p Meijel),
pøtər (L265p Meijel)
|
putter || putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33623 |
putzwengel |
wip:
wep (L265p Meijel)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
18610 |
pyjama |
pyjama {pijama}:
pyama (L265p Meijel)
|
pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23766 |
quatertemperdag |
quatertemperdag:
kwater temperdagen (L265p Meijel),
kwatərtrɛmpərdax (L265p Meijel),
quatertemperdagen (L265p Meijel)
|
De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)] || Een octaaf, periode van 8 dagen ter viering van een groot kerkelijk feest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
rotsel (L265p Meijel),
ròdsel (L265p Meijel),
rötselke (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
26922 |
raai |
grebben:
grebǝ (L265p Meijel),
raai:
rāj (L265p Meijel)
|
Hoofdafvoersloot. Op een afstand van tweehonderd meter van elkaar worden de raaien gegraven. [11, 18c]
II-4
|
27904 |
raam |
venster:
vē̜nstǝr (L265p Meijel)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
33452 |
raampje in een poort |
schuifraampje:
šȳfrɛmkǝ (L265p Meijel)
|
Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b]
I-6
|
33575 |
raapstelen |
kelen:
eigen spellingsysteem
kelen (L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
keelə (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
kelen (L265p Meijel),
raapstelen:
oude spellingsysteem
raapstelen (L265p Meijel)
|
De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)]
I-7
|
33271 |
raapzaad |
kruidjeszaad:
krøtjǝszǭt (L265p Meijel)
|
Brassica rapa L. subsp. oleifera. Naam voor het gewas en voor het zaad. Zoals koolzaad is ook raapzaad een koolsoort die alleen om het oliehoudend zaad wordt geteeld. De knolraap is de vrucht van dezelfde soort die omwille van de knol wordt verbouwd; vergelijk ook het lemma Knolraap.
I-5
|