33764 |
rechterkant van het paard |
van de hand:
van dǝ hānt (L265p Meijel)
|
Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
30866 |
rechterleest |
rechtse leest:
rɛxsǝ lę̄st (L265p Meijel)
|
De kromme leest waarop men een rechterschoen kan vervaardigen. [N 60, 185c]
II-10
|
34092 |
rechtervoorkwartier |
voorste kwartier rechts:
vørstǝ kǝrtīr rɛxts (L265p Meijel)
|
Het kwartier van de uier rechts voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116c]
I-11
|
24975 |
rechtop |
recht staand:
rèèchtstònt (L265p Meijel)
|
rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32504 |
rechtopstaande wissen |
staven:
stē̜f (L265p Meijel)
|
De wissen die het geraamte van het opstaande gedeelte van de mand vormen. [N 40, 50; monogr.]
II-12
|
32507 |
rechtopzetten van opstaande wissen |
omhoog zetten:
ømhǫx ˲zetǝ (L265p Meijel)
|
Het rechtop zetten van de ingestoken en omgebogen wissen. Zie ook afb. 275. [N 40, 55]
II-12
|
22890 |
rechtsachter |
rechtsachter:
rächsaachter (L265p Meijel)
|
Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
21720 |
rechtspreken |
rechten:
reghte (L265p Meijel)
|
rechtspreken [rechten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22883 |
rechtsvoor |
rechtsvoor:
rächsveur (L265p Meijel)
|
Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
18961 |
rechtvaardig |
gerecht:
geregt (L265p Meijel),
rechtuit:
rechtutj (L265p Meijel)
|
handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|