e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijp vormen, rijpen rijmen: ’t riemt (Meijel), rouwvorsten: rouwvorste (Meijel) vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijp, rijmx ijzel: izjel (Meijel), rijm: riem (Meijel), rouwvorst: rauwvoorst (Meijel), rauwvorst (Meijel), ròòwvorst (Meijel) rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijshout, bonenstaak bonenstaak: (= meervoudsvorm). enkelvoudsvorm: boˆn\\staak  boṇṇəstéék (Meijel), erwtenrijs: ertereezjer (Meijel) Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)] || Hoe noemt u: de schuingeplaatste vrijstaande stokken of 2, 3 of 4 stokken die naar elkaar toe gebogen staan, waartegen rankbonen omhooggroeien (bonenstok, boonstaak) [N 71 (1975)] I-7
rijstebrij rijstepap: risjte pap (Meijel), Syst. WBD  risjepap (Meijel), risjtepap (Meijel), van rijst  riestəpap (Meijel), rijstepap met suiker en kaneel: Syst. WBD Vroeger  risjtepap mi suuker en kanīēl (Meijel) brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] || Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] III-2-3
rijstevlaai rijstevlaai: Syst. WBD  risjeflaai (Meijel), risjeflaaj (Meijel) Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)] III-2-3
rijtuig rijtuig: ręi̯tȳx (Meijel) Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr] I-13
rijzen rijzen: rēžǝ (Meijel) [N 29, 25b; monogr.] II-1
rijzen, uit de aren vallen rijzen: rēžǝ (Meijel) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
rimpelen, fronsen plooien inrijgen: plǫjǝ enrīgǝ (Meijel), plooitjes leggen: plǫjkǝs lęgǝ (Meijel), rimpelen: rempǝlǝ (Meijel) Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.] II-7
rimpels rimpels: rimpels (Meijel) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)] III-1-1