25187 |
rijp vormen, rijpen |
rijmen:
’t riemt (L265p Meijel),
rouwvorsten:
rouwvorste (L265p Meijel)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
izjel (L265p Meijel),
rijm:
riem (L265p Meijel),
rouwvorst:
rauwvoorst (L265p Meijel),
rauwvorst (L265p Meijel),
ròòwvorst (L265p Meijel)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
bonenstaak:
(= meervoudsvorm). enkelvoudsvorm: boˆn\\staak
boṇṇəstéék (L265p Meijel),
erwtenrijs:
ertereezjer (L265p Meijel)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)] || Hoe noemt u: de schuingeplaatste vrijstaande stokken of 2, 3 of 4 stokken die naar elkaar toe gebogen staan, waartegen rankbonen omhooggroeien (bonenstok, boonstaak) [N 71 (1975)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
risjte pap (L265p Meijel),
Syst. WBD
risjepap (L265p Meijel),
risjtepap (L265p Meijel),
van rijst
riestəpap (L265p Meijel),
rijstepap met suiker en kaneel:
Syst. WBD Vroeger
risjtepap mi suuker en kanīēl (L265p Meijel)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] || Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
Syst. WBD
risjeflaai (L265p Meijel),
risjeflaaj (L265p Meijel)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
rijtuig:
ręi̯tȳx (L265p Meijel)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
21032 |
rijzen |
rijzen:
rēžǝ (L265p Meijel)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
rēžǝ (L265p Meijel)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
29012 |
rimpelen, fronsen |
plooien inrijgen:
plǫjǝ enrīgǝ (L265p Meijel),
plooitjes leggen:
plǫjkǝs lęgǝ (L265p Meijel),
rimpelen:
rempǝlǝ (L265p Meijel)
|
Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.]
II-7
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rimpels (L265p Meijel)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|