e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roksplit splitje: spletjǝ (Meijel) Split in de rok. [N 62, 41a] II-7
roksplit [wld ii.7, p.87] splitje: splitje (Meijel) Hoe noemt U: een split in de rok [N 62 (1973)] III-1-3
rolkrabber krabber: krabǝr (Meijel) Om aanklevende aarde en paardevijgen van de rol te verwijderen kon men gebruikmaken van allerlei voorwerpen. Als men zich niet bediende van een speciale krabber of stok, reinigde men de rol met de ploegstok (zie beneden), met een willekeurige stok (P 48), met de steel van een schop of hark (Q 96d), met de spade of een andere schop (L 192a, 282, 332, P 107a, Q 3a, 4, 9, 77, 93, 96, 97, 111, 116, 194, 197, 198b), met een kleine hak (P 107a), met een pannescherf, steen of stokje (L 270), of met de punt van de schoen of klomp (L 115, 192b). Enkele termen lijken te wijzen op een aan het raam bevestigde plank of lat, die men zo nodig tegen de rol moest drukken of waardoor de rol tijdens het werk werd schoon gehouden. Voor de (...)-varianten zie men het lemma ''ploegstok''. [N 11A, 188; N 18, 149] I-2
rollaag gedreven kantlaag: gedreven kantlaag (Meijel) Wanneer het woonhuis met pannen wordt gedekt en stal en schuur met riet of stro, wordt op de grens van stro en pannen een bijzondere laag aangebracht die met de uiteinden op de pannen ligt. De rollaag zorgt ervoor dat het water goed naar beneden loopt. [N F, 52] II-9
rollen draaien: drɛ̄i̯ǝ (Meijel), wellen: wɛlǝ (Meijel) De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-11, I-2
rollengoud rolletjesgoud: rølǝkǝs˲gǫwt (Meijel) Op papier bevestigde, opgerolde, smalle strook bladgoud. Rollengoud wordt met behulp van een goudroller op biezen, lijstjes enz. aangebracht. Zie ook het lemma 'Goudroller'. [N 67, 11e] II-9
rollenkruiwerk kruiwerk: krø̜jwārǝk (Meijel) Systeem van uit hout of ijzer vervaardigde rollen of ringen waarop de kap van de Hollandse molen gedraaid kan worden. Men onderscheidt vier soorten: a. het voeghouten kruiwerk, b. het neutenkruiwerk, c. het rollenkruiwerk, en d. het Engels kruiwerk. Bij de twee eerstgenoemde systemen is op het boventafelment van de molenromp een zware houten ring bevestigd, de zgn. onderring. Aan de onderzijde van de molenkap bevindt zich een iets kleinere ring, de bovenring. Tijdens het kruien schuift de kap met de bovenring over de onderring van de romp. Bij het rollenkruiwerk en het Engels kruiwerk bevinden zich tussen de boven- en onderring een groot aantal rollen om de wrijving tussen kap en romp zo klein mogelijk te houden. Bij het Engels kruiwerk zijn deze rollen van ijzer of staal vervaardigd, bij het rollenkruiwerk van hout. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53a; N O, 53d; A 42A, 106] II-3
rolletje munten cahot (<fr.): kahŏt (Meijel) rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)] III-3-1
rommel rommel: rommel (Meijel) andere? [N 93 (1983)] III-3-2
rommelpot foekespot: foekespot (Meijel), fukəspoͅt (Meijel) De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)] III-3-2