26668 |
rosmolen |
mange (fr.):
manège (L265p Meijel),
menéézje (L265p Meijel),
manège (fr.):
manē̜žǝ (L265p Meijel),
rosmolen:
roͅsmolen (L265p Meijel),
rǫs[molen] (L265p Meijel)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)] || Een molen die door een paard wordt aangedreven. Koning, spoorwiel en rondsel bevinden zich bij dit molentype onder het steenkoppel. De koning wordt aangedreven met behulp van een trekbalk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N D, 3]
I-4, I-7, II-3
|
20955 |
rot |
rot:
eigen spellingsysteem
rot (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
rót (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
rot (L265p Meijel)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)] || Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33534 |
rot, van fruit |
rot:
eigen spellingsysteem
rot (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
rót (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
rot (L265p Meijel),
verfrunseld:
oude spellingsysteem
verfreunselt (L265p Meijel)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)] || Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
33901 |
rotstraal |
rotstraal:
rǫtstrǭl (L265p Meijel)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
20896 |
rotten |
uitdrogen:
Nijmeegs (WBD)
utjdrûugə (L265p Meijel),
uitschrompelen:
Nijmeegs (WBD)
utjsjrómpələ (L265p Meijel),
verfronselen:
oude spellingsysteem
verfreunselt (L265p Meijel)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33583 |
rotten, van fruit |
uitdrogen:
Nijmeegs (WBD)
utjdrûugə (L265p Meijel),
uitschrompelen:
Nijmeegs (WBD)
utjsjrómpələ (L265p Meijel)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
31060 |
roulette |
roulette:
roulette (L265p Meijel)
|
Instrument, bestaande uit een al of niet afgeschuind tandwieltje op een asje gemonteerd, waarmee men een sierkarteltje maakt op de zijkant van de hak of de zool. Zie afb. 59. [N 60, 125]
II-10
|
24066 |
rouw dragen |
in de rouw zijn:
in de rauw (L265p Meijel),
rouw dragen:
roͅw drāgə (L265p Meijel)
|
Rouw dragen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20421 |
rouwbrief |
aankondiging:
aankondiging (L265p Meijel),
doodsbrief:
doͅtsbrif (L265p Meijel),
rouwbrief:
rouwbrief (L265p Meijel),
roͅwbrif (L265p Meijel)
|
De rouwbrief. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24065 |
rouwkrans |
krans:
krans (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
De krans die op de kist wordt gelegd [krants]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|