e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruiken ruiken: ruuke (Meijel) ruiken [DC 53 (1978)] III-1-1
ruilen (als spel) koetelen: koetele (Meijel), ruilen: ruile (Meijel), tuisen: toesse (Meijel), tusə (Meijel) Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] || Tuisen: spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt. III-3-2
ruimte onder de toren grafkelder: graafkelder (Meijel) De ruimte onder een naast de kerk staande toren. [N 96A (1989)] III-3-3
ruimte tussen opeenvolgende gebinten gebont: gǝbont (Meijel) Het vak of de ruimte tussen de opeenvolgende gebinten in een stal of in een schuur, die wordt begrensd door de vlakken van twee gebinten en de buitenmuur of door één gebint en twee muren die dan een hoek vormen. Zie afbeelding 18 en de plattegronden bij paragraaf 1.2. Bij driebeukige gebouwen omvat zo''n vak een deel van de middenbeuk en een deel van de zijbeuken. Bij éénbeukige gebouwen kan begripsverwarring ontstaan met de ruimte tussen de stijlen, die immers in de buitenmuren staan. Zie daarom ook het lemma "ruimte tussen de stijlen" (3.3.9). Omdat bij éénbeukige gebouwen de gebinten vaak niet zo duidelijk zichtbaar zijn (vooral in de stallen) en bij nieuwere gebouwen met dragende muren gebinten ontbreken, is de in dit lemma bedoelde ruimte voor vele informanten een onbekend begrip (met name in L 269, 271, 289, 296, 330, 375, 378, 378*, 381b, 0426, 429, Q 15, 32, 32a, 95, 99, 102, 112, 119, 121, 196, 203, 208 en 222). Van belang en interessant is de metonymische naamsoverdracht die zich in dit lemma herhaaldelijk voordoet: de benaming van de gebinten gaat over op die voor de ruimte tussen de gebinten. Zie afbeelding 15.' [N 4, 3; N 4A, 9a; A 25, 17] I-6
ruisen (van de wind) ruisen: reusjə (Meijel), snoeien: niet goed te lezen!  snuijet (Meijel) het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)] III-4-4
ruisen van bladeren kallen: oude spellingsysteem wil zegge praten  kalle (Meijel), ruisen: eigen spellingsysteem  roeze (Meijel), roezen (Meijel), Nijmeegs (WBD)  rōēzə (Meijel), ruizelen: oude spellingsysteem  reuzelen (Meijel) Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)] III-4-3
ruisen van dennenbomen kalle: oude spellingsysteem wil zegge praten  kalle (Meijel) De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] III-4-3
ruiten in het kaartspel ruiten: rutje (Meijel, ... ) Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)] || Ruiten: ruiten, kleur bij het kaartspel. III-3-2
ruitenzetter glasinzetter: glas˱enzętǝr (Meijel) Vakman die ruiten op maat maakt en inzet. De 'ruitenkremer' trok vroeger met zijn 'glaskast' ('glāskas') op de rug langs de dorpen in de omtrek van Sittard om gebroken ruiten te vervangen. [N 67, 98d; monogr.] II-9
ruiter pin: pēn (Meijel) De haak of beugel waarmee de kop van de vangplank of het sleepstuk aan de daklijst of aan een speciale balk vastligt. [N O, 12e] II-3