17737 |
ruiken |
ruiken:
ruuke (L265p Meijel)
|
ruiken [DC 53 (1978)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
koetelen:
koetele (L265p Meijel),
ruilen:
ruile (L265p Meijel),
tuisen:
toesse (L265p Meijel),
tusə (L265p Meijel)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] || Tuisen: spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt.
III-3-2
|
23451 |
ruimte onder de toren |
grafkelder:
graafkelder (L265p Meijel)
|
De ruimte onder een naast de kerk staande toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33436 |
ruimte tussen opeenvolgende gebinten |
gebont:
gǝbont (L265p Meijel)
|
Het vak of de ruimte tussen de opeenvolgende gebinten in een stal of in een schuur, die wordt begrensd door de vlakken van twee gebinten en de buitenmuur of door één gebint en twee muren die dan een hoek vormen. Zie afbeelding 18 en de plattegronden bij paragraaf 1.2. Bij driebeukige gebouwen omvat zo''n vak een deel van de middenbeuk en een deel van de zijbeuken. Bij éénbeukige gebouwen kan begripsverwarring ontstaan met de ruimte tussen de stijlen, die immers in de buitenmuren staan. Zie daarom ook het lemma "ruimte tussen de stijlen" (3.3.9). Omdat bij éénbeukige gebouwen de gebinten vaak niet zo duidelijk zichtbaar zijn (vooral in de stallen) en bij nieuwere gebouwen met dragende muren gebinten ontbreken, is de in dit lemma bedoelde ruimte voor vele informanten een onbekend begrip (met name in L 269, 271, 289, 296, 330, 375, 378, 378*, 381b, 0426, 429, Q 15, 32, 32a, 95, 99, 102, 112, 119, 121, 196, 203, 208 en 222). Van belang en interessant is de metonymische naamsoverdracht die zich in dit lemma herhaaldelijk voordoet: de benaming van de gebinten gaat over op die voor de ruimte tussen de gebinten. Zie afbeelding 15.' [N 4, 3; N 4A, 9a; A 25, 17]
I-6
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
ruisen:
reusjə (L265p Meijel),
snoeien:
niet goed te lezen!
snuijet (L265p Meijel)
|
het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24847 |
ruisen van bladeren |
kallen:
oude spellingsysteem wil zegge praten
kalle (L265p Meijel),
ruisen:
eigen spellingsysteem
roeze (L265p Meijel),
roezen (L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
rōēzə (L265p Meijel),
ruizelen:
oude spellingsysteem
reuzelen (L265p Meijel)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24742 |
ruisen van dennenbomen |
kalle:
oude spellingsysteem wil zegge praten
kalle (L265p Meijel)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
rutje (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)] || Ruiten: ruiten, kleur bij het kaartspel.
III-3-2
|
30772 |
ruitenzetter |
glasinzetter:
glas˱enzętǝr (L265p Meijel)
|
Vakman die ruiten op maat maakt en inzet. De 'ruitenkremer' trok vroeger met zijn 'glaskast' ('glāskas') op de rug langs de dorpen in de omtrek van Sittard om gebroken ruiten te vervangen. [N 67, 98d; monogr.]
II-9
|
26259 |
ruiter |
pin:
pēn (L265p Meijel)
|
De haak of beugel waarmee de kop van de vangplank of het sleepstuk aan de daklijst of aan een speciale balk vastligt. [N O, 12e]
II-3
|