30708 |
sauzen |
sauzen:
sǫwsǝ (L265p Meijel)
|
Verven met lijmverf. [N 67, 66d]
II-9
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
sevoje kol (L265p Meijel),
sàvòjə kòḷ (L265p Meijel),
oude spellingsysteem is een andere soort (dan witgele kappes)
savooijekool (L265p Meijel),
savooiemoes:
sevoje moes (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
sevojje moes (L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
səvojəmŏĕs (L265p Meijel),
witgele kappes:
oude spellingsysteem
witgele kappes (L265p Meijel)
|
[N Q (1966)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): savooie kool (gele en groene) (kent u speciale culturen zoals b.v. in Z. Limburg? Welke? [N 71 (1975)] || savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
sjabbelier (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
skapəlīr (L265p Meijel)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
23749 |
scapuliermedaille |
crucifix (<lat.):
krusifiks (L265p Meijel),
kruisje:
kruuske (L265p Meijel),
scapuliermedaille (<fr.):
skapəlīrmədali (L265p Meijel)
|
Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24744 |
schaafstro |
kattenstaart:
eigen spellinsysteem
kattestaar (L265p Meijel)
|
Schaafstro (equisetum hyemale). De scheden zijn zwart met een gele of wit-achtige dwarsband; de vliezige toppen der tanden vallen spoedig af, zodat de meeste tanden stomp zijn (kattestaart, paardestaart, kannewassen, veegkruid). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34539 |
schaal van een ei |
schaal:
sxāl (L265p Meijel)
|
Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.]
I-12
|
23631 |
schaalcollecte |
schaalcollecte:
sjaolcollecte (L265p Meijel),
sjōͅlkolɛktə (L265p Meijel),
skaolkollekte (L265p Meijel)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)] || Een schaalcollecte, een collecte voor een bijzonder doeleind, waarbij met neen open schaal werd rondgegaan [schaolkollekt?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23977 |
schaamte |
schaamte:
sjaamt (L265p Meijel),
sjamtə (L265p Meijel)
|
Schaamte [schamte, schèmt. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34381 |
schaap |
schaap:
šǭǝp (L265p Meijel)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
34389 |
schaap met een zwarte kop |
duitse zwartkop:
dø̜tsǝ zwartkop (L265p Meijel),
engelse zwartkop:
ęŋǝlsǝ zwartkop (L265p Meijel),
merinos:
męrinǫs (L265p Meijel),
zwartkop:
zwartkop (L265p Meijel)
|
[N 77, 22; N 77, 1 add.; monogr.]
I-12
|