21440 |
schimpen |
schimpen:
sjimpen (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
sjimpə (L265p Meijel)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21244 |
schip |
schip:
scheep (L265p Meijel),
šēp (L265p Meijel)
|
schip [RND] || schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šipər (L265p Meijel)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
18923 |
schipperen |
schipperen:
sjippere (L265p Meijel),
sjipperen (L265p Meijel)
|
naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32855 |
schitbossen |
schijtbossen:
šitj˱bø̜s (L265p Meijel),
strontbossen:
strǫnt˱bø̜s (L265p Meijel)
|
Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.]
I-3
|
25045 |
schitteren |
scherp licht:
sjèp (licht) (L265p Meijel),
schitteren:
sjittert (L265p Meijel),
sjittərə (L265p Meijel)
|
een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
voetgehuug (L265p Meijel),
voetgetuug (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26502 |
schoen |
schoe:
šu (L265p Meijel),
schuddebak:
šødǝbak (L265p Meijel)
|
Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19]
II-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
sjoe:n (L265p Meijel),
sjoehn (L265p Meijel),
sjoen (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
sjōēn (L265p Meijel),
šūn (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u in het algemeen het meestal leren voetbekleedsel met hak dat tot iets hoger dan de enkels kan komen (schoen?) [N 60 (1973)] || schoen || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18369 |
schoen: spotnamen |
kistje:
kisjes (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
trapper:
trappers (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)]
III-1-3
|