21768 |
schrijven |
schrijven:
šrīvə (L265p Meijel)
|
Noem het (dialect)woord voor: het "met een stift, pen, potlood, krijt enz. aanbrengen van letters of cijfers op papier of een ander vlak voorwerp"? [schrijven] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24373 |
schrijvertje |
schrijvertje:
šrīvərkə (L265p Meijel)
|
schrijvertje: Hoe noemt u in uw dialect het zilveren torretje dat in groepjes kringelende bewegingen maakt op het wateroppervlak? Het lijf van het insect ligt op het water waardoor de pootjes niet te zien zijn. [N100 (1997)]
III-4-2
|
33816 |
schrikachtig |
(een) schouwe:
šǫu̯ǝ (L265p Meijel)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrikke (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
verschieten:
versjiete (L265p Meijel),
versjieten (L265p Meijel),
vərsjīētə (L265p Meijel),
verschrikken:
versjrikken (L265p Meijel)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || schrikken (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sjrobber (L265p Meijel)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30853 |
schroefheft |
handvat:
hantvat (L265p Meijel)
|
Een heft, voorzien van een schroef, dienend om een els te bevatten. Zie afb. 7. [N 60, 182a]
II-10
|
19411 |
schroeien |
schroeien:
sjeröje (L265p Meijel),
sjrèùjə (L265p Meijel),
sjröje (L265p Meijel)
|
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
schransen:
sjransə (L265p Meijel),
slokken:
slókkə (L265p Meijel),
slokken of slokkert
slókkə (L265p Meijel)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31044 |
schrooien |
schrooien:
šrōjǝ (L265p Meijel)
|
Het gelijksnijden van de zool- en hakrand na het in elkaar naaien van de schoen. [N 60, 115a]
II-10
|
31045 |
schrooimes |
schrooimes:
šrōjmɛs (L265p Meijel)
|
Het mes waarmee men schrooit. Uit de antwoorden van de informanten blijkt dat hiervoor meestal het gewone schoenmakersmes wordt gebruikt. De informant van Q 121c merkt op dat dit schrooien intussen al lang gemechaniseerd is. [N 60, 115b]
II-10
|