24374 |
schub |
schub:
cassettebandje
sjubbe (L265p Meijel),
oude spelling
sjubbe (L265p Meijel),
WBD
sjup (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
bleu:
blue (L265p Meijel),
blûuj (L265p Meijel),
schuchter:
sjugter (L265p Meijel)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33586 |
schudden van vruchten |
schudden:
eigen spellingsysteem
sjudden (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
sjuddə (L265p Meijel)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|
28356 |
schudgootbaas |
schüttelbaas:
šøtǝlbās (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
De man die verantwoordelijk is voor de bediening en het onderhoud van de schudgoot. "De schudgootmeester moet voornamelijk waken op de aansluiting van de verschillende gootelementen van een installatie die behoorlijk aaneengeschroefd moeten zijn. Daarvoor gebruikt hij een schroefsleutel waaraan hij zijn naam van "bakkensleutel" of "bakkenbouter" te danken heeft" (Defoin pag. 193). De schudgootbaas had in de Nederlandse mijnen dezelfde functie als de voorman. Het woordtype "posthouwer" (Q 35, Q 112a) duidt daar dan ook op. Zie ook de lemmata Voorman, Ploegbaas en Toewijzen. [N 95, 158; monogr.; Vwo 78; Vwo 79; Vwo 82; Vwo 237]
II-5
|
28346 |
schudgootmotor |
rutschenmotor:
rutšǝmōtǝr (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
De vaak door perslucht aangedreven motor die de schudgoten in beweging brengt. Volgens de invuller uit Q 202 was de "rutschenmotor" voor de opwaartse beweging van de schudgoot verantwoordelijk en de "tegencilinder" voor de neerwaartse. De "Flottmannmotor" of "hubmotor" werd volgens de respondent uit Q 113 evenwijdig ten opzichte van de schudgoot geplaatst, de "Eickhoffmotor" daarentegen haaks op de goot. [N 95, 613; monogr.; N 95, 618; N 95, 619]
II-5
|
19565 |
schuier |
kleerborstel:
klèrbŏrstel (L265p Meijel)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
29692 |
schuif |
kap:
kap (L265p Meijel)
|
Het bovenste, losse gedeelte van een schuifleest, dat met een schroef of een spijker aan het overige gedeelte van deze leest kan worden vastgemaakt. [N 60, 187b]
II-10
|
19501 |
schuifgrendel |
schoude:
sjaol (L265p Meijel),
sjōl (L265p Meijel),
schuif:
sjuuf (L265p Meijel)
|
schuifgrendel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
23385 |
schuifje van de biechtstoel |
klep:
klep (L265p Meijel),
schuif:
sjy(3)̄f (L265p Meijel)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30691 |
schuifladder |
optrekleer:
optrɛkliǝr (L265p Meijel),
schuifleer:
šȳfliǝr (L265p Meijel)
|
Uit twee delen bestaande ladder die door uitschuiven tot nagenoeg de dubbele lengte gebracht kan worden. [N 67, 63b]
II-9
|