e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schub schub: cassettebandje  sjubbe (Meijel), oude spelling  sjubbe (Meijel), WBD  sjup (Meijel) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2
schuchter bleu: blue (Meijel), blûuj (Meijel), schuchter: sjugter (Meijel) bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] III-1-4
schudden van vruchten schudden: eigen spellingsysteem  sjudden (Meijel, ... ), Nijmeegs (WBD)  sjuddə (Meijel) Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] I-7
schudgootbaas schüttelbaas: šøtǝlbās (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]) De man die verantwoordelijk is voor de bediening en het onderhoud van de schudgoot. "De schudgootmeester moet voornamelijk waken op de aansluiting van de verschillende gootelementen van een installatie die behoorlijk aaneengeschroefd moeten zijn. Daarvoor gebruikt hij een schroefsleutel waaraan hij zijn naam van "bakkensleutel" of "bakkenbouter" te danken heeft" (Defoin pag. 193). De schudgootbaas had in de Nederlandse mijnen dezelfde functie als de voorman. Het woordtype "posthouwer" (Q 35, Q 112a) duidt daar dan ook op. Zie ook de lemmata Voorman, Ploegbaas en Toewijzen. [N 95, 158; monogr.; Vwo 78; Vwo 79; Vwo 82; Vwo 237] II-5
schudgootmotor rutschenmotor: rutšǝmōtǝr (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]) De vaak door perslucht aangedreven motor die de schudgoten in beweging brengt. Volgens de invuller uit Q 202 was de "rutschenmotor" voor de opwaartse beweging van de schudgoot verantwoordelijk en de "tegencilinder" voor de neerwaartse. De "Flottmannmotor" of "hubmotor" werd volgens de respondent uit Q 113 evenwijdig ten opzichte van de schudgoot geplaatst, de "Eickhoffmotor" daarentegen haaks op de goot. [N 95, 613; monogr.; N 95, 618; N 95, 619] II-5
schuier kleerborstel: klèrbŏrstel (Meijel) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schuif kap: kap (Meijel) Het bovenste, losse gedeelte van een schuifleest, dat met een schroef of een spijker aan het overige gedeelte van deze leest kan worden vastgemaakt. [N 60, 187b] II-10
schuifgrendel schoude: sjaol (Meijel), sjōl (Meijel), schuif: sjuuf (Meijel) schuifgrendel [N 07 (1961)] III-2-1
schuifje van de biechtstoel klep: klep (Meijel), schuif: sjy(3)̄f (Meijel) Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)] III-3-3
schuifladder optrekleer: optrɛkliǝr (Meijel), schuifleer: šȳfliǝr (Meijel) Uit twee delen bestaande ladder die door uitschuiven tot nagenoeg de dubbele lengte gebracht kan worden. [N 67, 63b] II-9