e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slecht paard (een) kromme: krǫmǝ (Meijel), (een) scheve: šīvǝ (Meijel) Er is weinig betekenisverschil met het vorige lemma. In vraag 62j werd het woord schend(meer) gesuggereerd. Dit is dan ook dominant, terwijl de overige antwoorden meestal ook in een ander lemma ondergebracht kunnen worden. [N 8, 62j] I-9
slecht schilderen klommelwerk: klomǝlwɛ̄rǝk (Meijel), knoeien: knoǝjǝ (Meijel) Zie ook het lemma 'Kladschilder'. [N 67, 65] II-9
slecht van bouw (een) onsoortige: ǫnsōrtegǝ (Meijel) De antwoorden van de correspondenten doelen vooral op een hol paard met ingevallen flanken en uitstekende heupen. Vgl. het lemma ''harmonisch van bouw'' (4.3.1). [N 8, 62k, 62l en 78a] I-9
slecht weer, hondenweer hondenweer: hoondeweer (Meijel), hòndeweer (Meijel), kwaad weer: koj weer (Meijel), kò weer (Meijel, ... ), nut (weer): nut weer (Meijel), rot (weer): rót wəer (Meijel), ruw (weer): raow weer (Meijel), rauw (Meijel), schouw (weer): sjòw (Meijel), smerig (weer): ⁄t is smèrrig weer (Meijel) ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || ruw, slecht weer || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] III-4-4
slechte koningin slechte moer: slɛ̄xtǝ mūr (Meijel) Een onvolmaakte, onbevruchte en onregelmatig eierleggende koningin. Zij is darrenbroedig. [N 63, 63a; Ge 37, 45] II-6
slechte speler hotje: høͅtjə (Meijel), lamzak: lamzak (Meijel) Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)] III-3-2
slechten klarigheid maken: klǭrǝxhęjt mākǝ (Meijel), terugschieten: tǝrøxšītǝ (Meijel) Het verwijderen van gemul en modder om turf te kunnen steken. [I, 27a] II-4
slechten van de laatste achterkuil slechten: slēxtǝ (Meijel) De laatste achterkuil van het jaar wordt mooi gelijkgemaakt als zetveld voor de nieuw te graven turf. [II, 62] II-4
slechten van het baggerslijk slechten: slēxtǝ (Meijel), uitereendoen: øtjǝręndū (Meijel) Het slijk mooi gelijk maken. [I, 105] II-4
slechtgehumeurd (zijn) chagrijnig: chagrijnig (Meijel), knorrig: knorrig (Meijel), kommerlijk: kummelik (Meijel), kwade zin hebbend: kaoj zin hébbənt (Meijel) knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)] III-1-4