18542 |
sluitklep |
klep:
klɛp (L265p Meijel),
presenteerblad:
presenteerblā (L265p Meijel)
|
deze klep (klep, presenteer blad) [N 59 (1973)] || klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26856 |
sluitpin |
sluitpin:
sløtjpēn (L265p Meijel)
|
De sluitpin in het midden van het achterste schot. Door deze pin omboog te trekken kan men het slijk ergens op de heide laten neerschieten. [I, 95f]
II-4
|
33460 |
sluitpin onder aan een poortvleugel |
pin:
p‚ēn (L265p Meijel),
schoude:
šǫi̯ (L265p Meijel)
|
Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c]
I-6
|
20168 |
sluitspeld |
sluitspeld:
slutj spèl (L265p Meijel),
toespeld:
toespeld (L265p Meijel),
toespèèl (L265p Meijel),
tŏĕspèèl (L265p Meijel),
veiligheidsspeld:
veiligheidsspéld (L265p Meijel)
|
sluitspeld || sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17704 |
sluitspier van de aars |
remspoor:
remspoor (L265p Meijel),
sluitspier:
sluitspier (L265p Meijel)
|
spier die de aarsopening sluit [rem] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
33459 |
sluitstang boven aan een poortvleugel |
schoude:
šǫi̯ (L265p Meijel)
|
Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b]
I-6
|
30116 |
sluitsteen |
sluitsteen:
sløtjstiǝn (L265p Meijel)
|
De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.]
II-9
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
sleurpe (L265p Meijel),
sleurpen (L265p Meijel),
slurpə (L265p Meijel),
slurpen
slurpə (L265p Meijel)
|
je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19364 |
sluwe persoon |
fijne, een -:
finje (L265p Meijel),
klootzak:
kloetszak (L265p Meijel)
|
een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17741 |
smaak |
smaak:
smaak (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|