e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smeken bidden: bidde (Meijel), smeken: smeken (Meijel, ... ) nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)] III-3-1
smetlijn smetkoordje: smɛtkørtjǝ (Meijel) Een met een kleurstof ingesmeerd touw waarmee rechte lijnen kunnen worden afgetekend. Het strak gespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens plotseling weer losgelaten. Zie ook het lemma 'Smetlijn' in de paragraaf over de leidekker, pag. 161 [N 67, 83b; monogr.; div.] II-9
smetten smetten: smɛtǝ (Meijel) Met een smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 67, 83a] II-9
smeulen smeulen: smeule (Meijel), smeulə (Meijel), zulten: zultə (Meijel) Zacht, langzaam branden zonder vlammen (smeulen, gloeien, veunzen, vrenzen) [N 79 (1979)] III-2-1
smokkelen smokkelen: smokkele (Meijel), smókkələ (Meijel) verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)] III-3-1
smoordeur smoordeur: smōrdør (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]) Luchtdeur die voorzien is van een schuif of opening waardoor de hoeveelheid door te stromen lucht geregeld kan worden. [N 95, 216] II-5
smullen smikkelen: smikkələ (Meijel), smullen: smulle (Meijel), smullen  smullə (Meijel) smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] III-2-3
snaar snaar: snǭr (Meijel) Elk der beide rolronde, zeer smalle koorden of banden of riemen die dienen om de beweging van het drijfwiel over te brengen op vleugel en klos. Volgens de informant van L 291 loopt de snaar dubbel over het vliegwiel en een grote of kleine schijf aan de vleugel. Hierdoor loopt de vleugel langzamer rond de klos, zodat het garen opgewonden wordt. [N 34, B2; N 34, B3] II-7
snauwen snauwen: snauwen (Meijel), snāāwe (Meijel), snòòwə (Meijel) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] III-3-1
snauwen, grauwen grauwen: graawe (Meijel), snauwen: snaawe (Meijel), snauwen (Meijel), snāāwe (Meijel), snòòwə (Meijel) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)] III-1-4