e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snavel snavel: snaavəl (Meijel), snavel (Meijel), snaver (Meijel) snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)] III-4-1
sneb sneb: snɛp (Meijel) Wit vlekje op de snuit van de koe. [N 3A, 137] I-11
snede van het blad van de zeis snede: snɛ̄i̯ (Meijel), waat: wāt (Meijel) De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.] I-3
snee brood kantbrood: kantbroejd (Meijel), snede: sneij  snèj (Meijel), snede brood: snééj brôet (Meijel) snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] III-2-3
sneeuwbal sneeuwbal: sneͅwbal (Meijel), snijbal (Meijel), snöwbal (Meijel), snøͅwbal (Meijel), snøͅwbalə gojə (Meijel) Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)] || Sneeuwbal: bal van samengepakte sneeuw. III-3-2
sneeuwbes knapbes: Nijmeegs (WBD)  knapbes (Meijel), sneeuwbes: Nijmeegs (WBD)  snöwbes (Meijel), oude spellingsysteem giftig  sneeuwbes (Meijel), struik: eigen spellingsysteem  struuk (Meijel, ... ) De heester met kleine rozerode bloempjes en op radijsjes gelijkende witte vruchten, ook bekend onder de naam radijsboom (sneeuwbes). [N 82 (1981)] || De vruchtjes van deze struik (appeltje, witappeltje, klasballeke, baffel, kraakbes, ei, knetserke, klokkebei). [N 82 (1981)] III-4-3
sneeuwbui sneeuwbui: snuwbuij (Meijel), snöwbui (Meijel), snöwböj (Meijel) sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)] III-4-4
sneeuwen sneeuwen: snīwə (Meijel) sneeuwen [DC 03 (1934)] III-4-4
sneeuwklokje klokken: eigen spellinsysteem zie ook vraag 16b  klôkkes (Meijel), sneeuwklokje: sneeuwklokje (Meijel, ... ), WLD  snøͅwkløͅkskə (Meijel) Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende knol- en bolgewassen: galanthus (sneeuwklokje) [N 73 (1975)] III-2-1, III-4-3
sneeuwx sneeuw: snew (Meijel, ... ), snów (Meijel), snöw (Meijel, ... ) sneeuw [DC 03 (1934)], [RND] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4