19604 |
spaanderhouder, —bus |
flimpenrekje:
flimpenrekske (L265p Meijel)
|
spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
28418 |
spaarkast |
spaarkast:
spārkāst (L265p Meijel)
|
Soort bijenkast. Volgens informanten is de spaarkast enkelwandig (L 265), een kast met bovenbehandeling (L 333) en zonder binnenbak (L 289). Doordat men de kast enkelwandig maakt, bespaart men hout. [N 63, 9]
II-6
|
21896 |
spaarpot |
spaarpot:
spaarpot (L265p Meijel),
spaarpót (L265p Meijel)
|
de pot waarin geld wordt gespaard [spaarpot, spaarspot, ponk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šøp (L265p Meijel),
steekschup:
stę̄k[schup] (L265p Meijel)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
29126 |
spaken van het drijfwiel |
speken:
spiǝkǝ (L265p Meijel)
|
[N 34, B8; N 34, B9]
II-7
|
30640 |
spalter |
spalter:
spaltǝr (L265p Meijel)
|
Platte kwast met lang, veerkrachtig haar dat in een blikken bus is aangebracht. De spalter doet vooral dienst bij het imiteren van houtsoorten. Zie ook afb. 93a. [N 67, 36a]
II-9
|
25273 |
span, maat tussen duim en pink |
span:
(hand).
spaan (L265p Meijel)
|
de maat die een lengte aangeeft van 20 cm [span] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25427 |
spanhout |
spalken:
spalkǝ (L265p Meijel),
spanthout:
spanthǫwt (L265p Meijel)
|
Het hout dat meer specifiek gebruikt wordt om het dichtklappen van het dier te voorkomen. Men steekt het hout achter de achillespezen van de achterste poten, vaak voorzien van inkepingen, waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen. Overeenkomst van betekenis met het begrip "slachthout" is duidelijk zodat voor nogal wat respondenten de begrippen "slachthout" en "spanhout" samenvallen. De informant van P 50 merkt op, dat er gaten in deze balk zitten waardoor een spie steekt. Aldus kan het spanstuk voor twee doeleinden gebruikt worden. Zie ook het lemma ''slachthout''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 68]
II-1
|
26507 |
spankoord |
koordje:
kørtjǝ (L265p Meijel),
loktouwtje:
lǫktǫwkǝ (L265p Meijel),
touwtje:
tǫwkǝ (L265p Meijel)
|
Het koordje waarmee men het schoen kan verstellen. [N O, 19n; Jan 158; Coe 139; Grof 161; N O, 36j add.]
II-3
|
31765 |
spanlat van de spanzaag |
spanhout:
spanhǫwt (L265p Meijel),
spanklippel:
spanklepǝl (L265p Meijel),
spanner:
spanǝr (L265p Meijel)
|
Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.]
II-12
|