26505 |
speelman, klapspaan |
klepperman:
klɛpǝrman (L265p Meijel)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
21480 |
speelplaats |
speelplaats:
speulplats (L265p Meijel),
spulpláts (L265p Meijel)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19339 |
speels |
speels:
speels (L265p Meijel),
speuls (L265p Meijel),
spuls (L265p Meijel)
|
geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20287 |
speen |
fiep:
fie:p (L265p Meijel),
fiep (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
fīēp (L265p Meijel),
speen:
speen (L265p Meijel)
|
speen gummidop op zuigfles || speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (L265p Meijel),
speen:
spēn (L265p Meijel),
strekel:
strekǝl (L265p Meijel)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
24747 |
speenkruid |
eersteling:
eigen spellinsysteem lastig onkruid / zie vraag 28
eersteling (L265p Meijel),
speenkruid:
eigen spellinsysteem lastig onkruid / komt overeen met klein hoefbald zie vraag 28
speenkruid (L265p Meijel)
|
Speenkruid (ficaria verna 5 tot 25 cm hoog. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren zijn hart- of niervormig, ze zijn glanzend en lang gesteeld, met knolletjes in de onderste bladdeksels. De bloemen zijn talrijk, met vrij smalle kroonbladere [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25457 |
spekhaak |
spekhaak:
spɛkhø̜̄k (L265p Meijel),
vleeshaak:
vlęshø̜̄k (L265p Meijel)
|
De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.]
II-1
|
26890 |
spekkoek |
spekkoek:
spɛkkūk (L265p Meijel)
|
Spekkoek zit onder andere in de etenszak. [II, 2c]
II-4
|
30155 |
speklaag |
speklaag:
spɛklǭx (L265p Meijel)
|
Band van natuursteen die in baksteenmetselwerk is aangebracht. Zie ook afb. 44 en het lemma 'Sierlaag'. In Q 111 noemde men een huis met speklagen een 'spekhuis' ('šp'khūs'). [N 31, 31c; monogr.]
II-9
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
Syst. WBD
spekkōēk (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|