e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spit scheut in de rug: sjeut (Meijel) Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)] III-1-2
spitskool spits: eigen spellingsysteem  spits (Meijel), spitskool: eigen spellingsysteem  spitskool (Meijel), Nijmeegs (WBD)  spitskool (Meijel), oude spellingsysteem  spitskool (Meijel) De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)] I-7
spitsmuis spitsmuis: cassettebandje  spitsmeusj (Meijel, ... ), oude spelling  spitsmeus (Meijel), WBD  spitsmeusj (Meijel) Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)] III-4-2
spitsroeden lopen spitsgarde lopen: spetsgērt lōəpə (Meijel), spitsroede(n) lopen: spitsroedelopen (Meijel) Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)] III-3-2
spitten omdoen: ø̄mdu (Meijel), omspaden: øm[spaden] (Meijel), spaden: spāi̯ǝ (Meijel) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
splijtkool eeuwig moes: -  eeuwig moes (Meijel), eeuwig móós (Meijel), moes: oude spellingsysteem altijd (moes) / blauw en groen soorten huijer wil zeggen n verhoging (losse opmerking)  moes (Meijel) [N 82 (1981)] I-7
splijtvlakken in de koollaag splijtvlakken: (enk)  spletjvlak (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]) Scheuren in de koollaag die zijn veroorzaakt tengevolge van de gebergtevormende bewegingen in de aardkorst waaraan de koollagen tijdens en na het ontstaan blootgesteld zijn geweest. Door de splijtvlakken is de koollaag als het ware in tegen elkaar liggende lagen of banken verdeeld. Vakkundig gebruik maken van de splijtvlakken beïnvloedt de prestatie van de mijnwerker gunstig. Volgens de informant van Q 15 was het het gemakkelijkste werken als de splijtvlakken parallel liepen aan de transportrichting. Soms kon men dit bevorderen door het gehele pijlerfront iets te draaien. [N 95, 504; monogr.] II-5
split croûte: krut (Meijel), schiefer: šifǝr (Meijel), split: splet (Meijel) Een lap leer van de vleeskant die ontstaat door het leer in de lengte in twee√´n te snijden. Verschillende informanten (Q 32 en Q 253) merken op dat dit stuk van minderwaardige kwaliteit is. [N 60, 3c; N 60, 1b; N 60, 3b] II-10
splitsing van de stam gaffel: oude spellingsysteem  gaffel (Meijel), mik: eigen spellingsysteem  mik (Meijel, ... ), Nijmeegs (WBD)  mik (Meijel), oude spellingsysteem  mik (Meijel), vork: oude spellingsysteem  vörk (Meijel) Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)] III-4-3
splitting splitting: spleteŋ (Meijel) De eerste sleuf die men uitgraaft op de plaats waar de wijk komen moet. [II, 21c] II-4