26930 |
splittingsturf |
splittingsturf:
spleteŋstø̜rǝf (L265p Meijel)
|
Turf uit de splitting. [II, 21e]
II-4
|
22162 |
spoel |
schacht:
šaxt (L265p Meijel)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): spoel (1) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
31135 |
spoorleer, achtervoering |
hielvoering:
hilvureŋ (L265p Meijel)
|
Reparatiestuk dat in de schoen gezet wordt, als deze van binnen aan de hiel doorgesleten is. Aras II spreekt in een hoofdstuk over "andere voorkomende herstellingen" op pag. 310 als volgt over het "vernieuwen van spoorleders of achtervoering in lage schoenen": "Bij goedkoop confectieschoeisel komt deze herstelling zeer dikwijls voor, omdat daarin meestal mindere kwaliteit van voering wordt gebruikt. Om deze herstelling goed uit te voeren, wordt de voering zover ze versleten is van boven losgemaakt en naar onderen toe uitgesneden; de afgesneden kanten worden zo dun mogelijk aangeschalmd. Een nieuw stuk wordt gesneden, met opzijde een overslag van 1,5 cm en van onderen 1 cm. We schalmen deze kanten dun aan en van onderen knippen we er van achteren enkele stukjes uit in den vorm van een V, juist zoals soms bij een achteromrand wordt gedaan. Beide delen worden ingesmeerd met cementlijm, daarna ingeplakt en gestikt. Versleten inlegzolen moeten ook vernieuwd worden. [N 60, 233h]
II-10
|
18484 |
spoorleer, achtervoering [wld ii.10, p. 60] |
hielvoering:
hilvurəŋ (L265p Meijel)
|
Leer dat in de schoen gezet wordt als deze van binnen aan de hiel is doorgesleten (spoorleer?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
21160 |
spoorweg |
spoorweg:
spoorweg (L265p Meijel),
spórwéch (L265p Meijel)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26307 |
spoorwiel |
kroonrad:
kruǝnra (L265p Meijel),
kroonwiel:
krūǝnwil (L265p Meijel),
spoorwiel:
spoorwiel (L265p Meijel)
|
Het kamrad onder aan de koning dat in de rondsels of bonkelaars van de staakijzers grijpt; de kammen staan ofwel loodrecht op de wielschijf of in het verlengde ervan. Zie ook afb. 59, 63 en 64.26. In l 381b bevindt het spoorwiel zich op de steenzolder van de molen. [N O, 50i; N O, 50j; A 42A, 104, Sche 41]
II-3
|
26672 |
spoorwiel van de rosmolen |
koning:
køneŋ (L265p Meijel),
kroonrad:
kruǝnra (L265p Meijel)
|
Het kamrad aan de grote staande as van de rosmolen. Het spoorwiel drijft het rondsel aan dat op het staakijzer van de stenen is gemonteerd. [N D, 26]
II-3
|
28460 |
spoorwieltje |
spoorwieltje:
spōrwilkǝ (L265p Meijel)
|
Een wieltje aan een handvat dat dient om draden in een kunstraat te bevestigen. [N 63, 15]
II-6
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝsporǝ (L265p Meijel),
sporen:
sporǝ (L265p Meijel)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
24493 |
sporkehout |
hoornskral:
eigen spellinsysteem Additie bij vraag 69: zegt men ook tegen de bessen van de vuilboom waarvan men leeskrijt (? - laatstgenoemd woord is moeilijk leesbaar!) kan maken
hoornskrale (L265p Meijel)
|
vrucht van de vuilboom [N 92 (1982)]
III-4-3
|