26142 |
binnenborst |
binnenborst:
benǝnbōrst (L265p Meijel)
|
De binnenste van de twee korte, zware balken die in de askop zijn bevestigd. [N O, 1e]
II-3
|
22145 |
binnendeksel van een duivenmand |
binnendeksel:
benədeͅksəl (L265p Meijel),
klep:
klɛp (L265p Meijel)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: binnendeksel? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
31001 |
binnennaaiels |
schupels:
šøpɛls (L265p Meijel)
|
De licht gebogen els die vooral voor het binnennaaien wordt gebruikt. De woordtypen schupels, schupjesels en lepelzuil wijzen op een els met een lepelvormig uiteinde. Zie afb. 41. [N 60, 177a; N 60, 177b]
II-10
|
30999 |
binnennaaien |
binnennaaien:
benǝnɛ̄jǝ (L265p Meijel)
|
Het aan binnenzool en overleer vastnaaien van de rand. Zie afb. 40. [N 60, 80b]
II-10
|
31000 |
binnennaaigroef |
groef:
gruf (L265p Meijel)
|
De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking komt en dus effen en glad moet blijven, door te naaien. Om de loopzool zo aan de schoen te naaien, dat er van de naad op het loopvlak niets te zien is, verzinkt men deze. Men snijdt daartoe een groef in het loopvlak, waarin de steken gelegd worden. [N 60, 106a]
II-10
|
18458 |
binnennaaigroef [wld ii.10, p. 41] |
groef:
gruf (L265p Meijel)
|
De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking kwam en dus effen en glad moest blijven, door te naaien (groef?) Zie tek. 88. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30990 |
binnenneus |
binnenneus:
benǝnø̄s (L265p Meijel)
|
Het stijve stuk leer, in de vorm van een schoenneus, dat ter versterking in de neus aangebracht wordt. Zie afb. 37. [N 60, 81a; N 60, 81b]
II-10
|
18449 |
binnenneus [wld ii.10, p. 39] |
binnenneus:
benənø̄s (L265p Meijel)
|
Een stijf stuk leer in de vorm van een schoenneus, aangebracht in de neus van een schoen ter versterking? (binnenneus?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
19444 |
binnenplaats |
binnenplaats:
binneplats (L265p Meijel),
binnenplaatsje:
binnəplètskə (L265p Meijel)
|
Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
26139 |
binnenroede |
binnenroede:
benǝruj (L265p Meijel)
|
De roede die zich het dichtst bij de molenromp bevindt. [N O, 1b; N O, 6c]
II-3
|