33039 |
steel van de zicht |
steel:
stēl (L265p Meijel),
werf:
wɛrǝf (L265p Meijel)
|
Houten gedeelte van de zicht. De lengte hiervan is ± 80 cm; aan het ene uiteinde zit het handvat en aan het andere wordt het blad bevestigd. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk ook lemma en kaart ''steel van de zeis'' (3.2.3) in aflevering I.3. Omdat men ter plaatse de zicht vanouds niet gebruikte, is er voor de steel geen naam bekend in: L 312, 313, 315, 316, 353, 354, 355, 356, 358, 359, 361, 362, 363, 364, 365, 366, 368 en 413. Als voor dezelfde plaats zowel een simplex (werf, gewerf) alsook een samenstelling (zichtewerf e.d.) is opgegeven, is in dit lemma alleen het simplex opgenomen. De snaad-opgaven zijn wel overdrachtelijk vanwege de steel van zeis; de steel-opgaven zijn doorgaans jong. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 8; L 45, 8; monogr.; add. uit: N 14, 131; A 14, 10; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19527 |
steelpan |
pannetje:
penneke (L265p Meijel),
steelpan:
steelpaan (L265p Meijel)
|
pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19408 |
steelvormig handvat |
handvat:
handvat (L265p Meijel),
steel:
steel (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Rechte greep waarmee b.v. een pan, kan pot, lepel, vork wordt aangepakt (steel, handvat, handsvat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20942 |
steen |
pit:
oude spellingsysteem
pi (L265p Meijel),
pruimensteen:
eigen spellingsysteem pruimesteen
proemestiën (L265p Meijel),
steen:
eigen spellingsysteem
stiën (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
stîen (L265p Meijel)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33683 |
steenachtige grond |
steenkamp:
stęnkamp (L265p Meijel)
|
Grond die vol stenen of kiezel zit. [N 27, 32; N 11, 2d; N 27, 31; A 10, 4]
I-8
|
26439 |
steenbed |
steenvloer:
stęnvlur (L265p Meijel),
vloering:
vlūreŋ (L265p Meijel)
|
In het algemeen de vloer waarop de ligger rust. [N O, 27b; N O,18u]
II-3
|
29955 |
steenbeitel |
breekbeitel:
brē̜k˱bęjtǝl (L265p Meijel)
|
Metalen werktuig om gaten in metselwerk te slaan en om iets uit of af te breken. De steenbeitel is vervaardigd uit een rechthoekige of ronde staaf ijzer die aan de onderzijde is aangepunt. Zie ook afb. 15. Met het woordtype 'rawlplug' wordt waarschijnlijk een 'rawlplugbeitel' bedoeld, een ronde beitel waarmee gaten voor rawlplugs worden gemaakt. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje hennep en jute en worden gebruikt voor het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit harde steen bestaan. [N 30, 16]
II-9
|
27392 |
steenberg |
steenberg:
stęnbɛ̄rǝx (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Een hoge steenhoop in de nabijheid van de mijnen waarop het niet gebruikte gesteente wordt gestort. [N 95, 34; Vwo 733; Vwo 742; Vwo 755; Vwo 775; Vwo 798; monogr.]
II-5
|
26552 |
steenboog |
kraanbeugels:
krānbø̄gǝls (L265p Meijel)
|
De uit twee gebogen ijzeren armen bestaande steenboog aan de kraanarm van de steenkraan, waarmee de molensteen gegrepen wordt. Aan het uiteinde van elke arm bevinden zich de steenogen die met behulp van pinnen in de kraangaten van de molensteen bevestigd kunnen worden. Zie ook afb. 86. [N O, 20d; Vds 204; Jan 182; Coe 165; Grof 198]
II-3
|
26118 |
steenbord |
keerlat:
kiǝrlat (L265p Meijel
[(van ijzer)]
)
|
De stevige plank, in het voorkeuvelens van de Hollandse molen bevestigd, die de halssteen tegen inregenen beschermt. [N O, 54h]
II-3
|