e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steel van de zicht steel: stēl (Meijel), werf: wɛrǝf (Meijel) Houten gedeelte van de zicht. De lengte hiervan is ¬± 80 cm; aan het ene uiteinde zit het handvat en aan het andere wordt het blad bevestigd. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk ook lemma en kaart ''steel van de zeis'' (3.2.3) in aflevering I.3. Omdat men ter plaatse de zicht vanouds niet gebruikte, is er voor de steel geen naam bekend in: L 312, 313, 315, 316, 353, 354, 355, 356, 358, 359, 361, 362, 363, 364, 365, 366, 368 en 413. Als voor dezelfde plaats zowel een simplex (werf, gewerf) alsook een samenstelling (zichtewerf e.d.) is opgegeven, is in dit lemma alleen het simplex opgenomen. De snaad-opgaven zijn wel overdrachtelijk vanwege de steel van zeis; de steel-opgaven zijn doorgaans jong. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 8; L 45, 8; monogr.; add. uit: N 14, 131; A 14, 10; Lu 1, 16.2] I-4
steelpan pannetje: penneke (Meijel), steelpan: steelpaan (Meijel) pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
steelvormig handvat handvat: handvat (Meijel), steel: steel (Meijel, ... ) Rechte greep waarmee b.v. een pan, kan pot, lepel, vork wordt aangepakt (steel, handvat, handsvat) [N 79 (1979)] III-2-1
steen pit: oude spellingsysteem  pi (Meijel), pruimensteen: eigen spellingsysteem pruimesteen  proemestiën (Meijel), steen: eigen spellingsysteem  stiën (Meijel, ... ), Nijmeegs (WBD)  stîen (Meijel) De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] III-2-3
steenachtige grond steenkamp: stęnkamp (Meijel) Grond die vol stenen of kiezel zit. [N 27, 32; N 11, 2d; N 27, 31; A 10, 4] I-8
steenbed steenvloer: stęnvlur (Meijel), vloering: vlūreŋ (Meijel) In het algemeen de vloer waarop de ligger rust. [N O, 27b; N O,18u] II-3
steenbeitel breekbeitel: brē̜k˱bęjtǝl (Meijel) Metalen werktuig om gaten in metselwerk te slaan en om iets uit of af te breken. De steenbeitel is vervaardigd uit een rechthoekige of ronde staaf ijzer die aan de onderzijde is aangepunt. Zie ook afb. 15. Met het woordtype 'rawlplug' wordt waarschijnlijk een 'rawlplugbeitel' bedoeld, een ronde beitel waarmee gaten voor rawlplugs worden gemaakt. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje hennep en jute en worden gebruikt voor het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit harde steen bestaan. [N 30, 16] II-9
steenberg steenberg: stęnbɛ̄rǝx (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Een hoge steenhoop in de nabijheid van de mijnen waarop het niet gebruikte gesteente wordt gestort. [N 95, 34; Vwo 733; Vwo 742; Vwo 755; Vwo 775; Vwo 798; monogr.] II-5
steenboog kraanbeugels: krānbø̄gǝls (Meijel) De uit twee gebogen ijzeren armen bestaande steenboog aan de kraanarm van de steenkraan, waarmee de molensteen gegrepen wordt. Aan het uiteinde van elke arm bevinden zich de steenogen die met behulp van pinnen in de kraangaten van de molensteen bevestigd kunnen worden. Zie ook afb. 86. [N O, 20d; Vds 204; Jan 182; Coe 165; Grof 198] II-3
steenbord keerlat: kiǝrlat (Meijel  [(van ijzer)]  ) De stevige plank, in het voorkeuvelens van de Hollandse molen bevestigd, die de halssteen tegen inregenen beschermt. [N O, 54h] II-3