e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

Gevonden: 8212
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bisdom bisdom: besdom (Meijel), bisdom (Meijel) Een bisdom of diocees. [N 96D (1989)] III-3-3
bisschop bisschop: besjop (Meijel), bisjop (Meijel) Een bisschop [busschop, biskop, bissjep]. [N 96D (1989)] III-3-3
bisschopskorf bisschopsmuts: bešopsmøts (Meijel) Mandkorf met een spitse kop. De bisschopskorf of bisschopsmuts is een ander model korf dan de zwanehals. Bij de bisschopskorf loopt het bunt niet door tot boven de top van de korf zoals dat wel het geval is bij de zwanehals. Het inregenen wordt bij de bisschopskorf verhinderd door een strooien kraag die aan de top met een houten spijl is vastgemaakt (Gelens 1963, pag. 51). De bisschopskorf is een zeer oude bijenwoning. Een model hiervan werd onder andere gevonden bij opgravingen in Wijk bij Duurstede (Dorestad). [N 63, 3b; N 63, 3e; N 63, 3g] II-6
bit gebit: gǝbet (Meijel) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bitringen gebitsringen: gǝbetsrēŋ (Meijel) De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44] I-10
bits bars: bars (Meijel, ... ), frech (du.): vrek (Meijel, ... ), vrèk (Meijel, ... ) vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)] III-1-4, III-3-1
bitstang gebit: gǝbet (Meijel) De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42] I-10
bitterzoet zoethout: eigen spellinsysteem vroeger voor een cent een staafje  zuuthoud (Meijel) Bitterzoet (solanum dulcamara). Een 30 tot 200 cm grote heesterplant, met wat houtachtige stengels en windende takken; de bladeren zijn eivormig, met twee slippen aan de voet, spits. De bloemen groeien in losse trossen en zijn violet van kleur, met grote, [N 92 (1982)] III-4-3
blaar blaar: blaor (Meijel, ... ), blaore (Meijel) Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)] III-1-2
blaas van een geslacht varken blaas: blǭs (Meijel) De blaas van het varken wordt voor verschillende doeleinden gebruikt volgens de respondenten. Men smeert er werkschoenen mee in of de houtzaag. Als heelmiddel wordt hij op een gekneusde plek gelegd. Men vangt er vogels mee of men doet er bloedworst in; zelfs brandewijn wordt ermee gesmokkeld. Hij kan functioneren als ijszak voor een zieke of als afsluiting voor levensmiddelen. Vaak dient de gedroogde blaas als tabakszak of geldzak. Opgeblazen en gedroogd is hij een voetbal voor de jeugd. Men maakt er kunstdarmen van en heel bekend is het gebruik ervan bij het Carnaval als "foekespot" of "rommelspot". Kan men er echt niets mee doen, dan wordt ie weggesmeten. [N 28, 73; N 28, 74; monogr.] II-1