34402 |
stoter |
vechtersbaas:
vɛxtǝrsbas (L265p Meijel)
|
[N 77, 18]
I-12
|
18846 |
stoutmoedig |
heel veel durf hebben:
hiel veul durve (L265p Meijel),
kloek:
kloek (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
stout:
stout (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27078 |
stouwen |
stouwen:
stǭwǝ (L265p Meijel)
|
Vol laden van het ruim van het schip. [II, 90c]
II-4
|
27068 |
stouwer |
stouwers:
stǭwǝrs (L265p Meijel)
|
Degene die het schip tussen de loegen volstouwt. [II, 90d]
II-4
|
20534 |
stoven |
smoren:
smoorə (L265p Meijel),
smore (L265p Meijel),
smore
smoorə (L265p Meijel),
stoven:
stoove (L265p Meijel),
stove
stoovə (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] || stoven; Hoe noemt U: Met weinig vet op laag vuur gaar laten worden (smoeren, stoven, wallen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33805 |
straal |
straal:
strǭl (L265p Meijel)
|
Veerkrachtig eeltweefsel, enigszins in de vorm van een pijlpunt (mnl. straal: pijl), dat de driehoekige ruimte van de achterrand van de steunsels van een paardehoef opvult. Tilt men de hoef op, moet er een goed ontwikkelde straal te zien zijn. Beginnend bij de bal van de voet en in één punt uitlopend naar de teen werkt de straal als een antislipmechanisme. Zie afbeelding 5. [JG 1a, 1b; N 8, 33 en 34]
I-9
|
33911 |
straalkanker |
hoefkanker:
hufkaŋkǝr (L265p Meijel)
|
Straal- of hoefkanker is een kwaadaardige woekering in de hoorn van de straal of zoolhoefwand. Deze wordt week en rot en er ontstaan rode, licht bloedende tepeltjes of wratten, die een roodachtig, stinkend vocht afgeven. Uiteindelijk raakt de hele hoefschoen ondermijnd. Kanker komt bij een paard voornamelijk in de hoef voor. De ziekte is ongeneeslijk. Vgl. het lemma ''rotstraal'' (7.19). Zie afbeelding 23. [A 48A, 19; N 52, 32d en 90l]
I-9
|
21249 |
straat |
straat:
strôôt (L265p Meijel)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
19538 |
straatbezem |
harde bezem:
harden bissem (L265p Meijel)
|
bezem, hard, gebruikt voor ruwer werk, zowel binnen- als buitenshuis (harde bezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21213 |
straatgoot |
goot:
geut (L265p Meijel),
stortgat:
storsgaat (L265p Meijel)
|
een geul langs de weg waarlangs afvalwater kan wegstromen [N 90 (1982)]
III-3-1
|