29098 |
te eng |
te eng:
tǝ ē̜ŋ (L265p Meijel)
|
Te nauw, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130b; N 62, 26b; MW]
II-7
|
18241 |
te groot zijn |
te wijd zijn:
te witj (L265p Meijel)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk zit te ruim? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18247 |
te klein zijn |
te eng zijn:
te èng (L265p Meijel)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk is te eng (trekt?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
26083 |
te kort zetten |
niet goed op de wind:
ni gu ǫp˱ dǝ wentj (L265p Meijel)
|
De molen of de molenkap maar half op de wind zetten. [N O, 30j; N O, 30k]
II-3
|
22006 |
te laat komen om nog prijzen te winnen |
te laat komen achter de prijzen:
tə lāt komə āxtər də prēš (L265p Meijel)
|
het te laat komen van de duiven om nog prijzen te winnen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25561 |
te lang gerezen deeg |
overrijp:
ǫvǝrrip (L265p Meijel)
|
Bij veel antwoorden wordt het zelfstandig naamwoord "deeg" o.i.d. niet gegeven. [N 29, 26b; monogr.]
II-1
|
34633 |
te licht in de rug |
te licht in de rug:
tǝ lēxt en dǝ røx (L265p Meijel)
|
Als men teveel achteraan in de kar laadt, kan het paard de kar moeilijker trekken, omdat door het gewicht van de lading de bruikriem omhoogdrukt. Hierdoor kan de kar de neiging hebben om te wippen (zie ook voor het lemma de kar wipt. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
30078 |
te lood |
te lood:
tǝ lūǝt (L265p Meijel)
|
Gezegd van een muur of hoek wanneer deze tijdens de controle met het schietlood een loodrechte stand vertoont. [N 31, 10d; monogr.]
II-9
|
25566 |
te nat |
derf:
dɛrf (L265p Meijel),
klef brood:
klɛf bruǝt (L265p Meijel)
|
Gezegd van deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 29b; monogr.] || Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.]
II-1
|
25442 |
te snel verwerkt |
niet genoeg verstorven:
ne gǝnǫx vǝrstørǝvǝ (L265p Meijel)
|
Het slachtvee moet, nadat het is gedood en uitgeslacht, een poos besterven. Pas als het vlees door en door koud is geworden kan het verwerkt worden. Doet men dit eerder, dan is de smaak van het vlees minder en bederft het veel sneller. Bovendien laat niet afgekoeld vlees zich veel moeilijker snijden dan koud vlees, dat immers steviger is. [N 28, 96; monogr.]
II-1
|