e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
treiteren kwellen: kwelle (Meijel), onderdrukken: onderdrukke (Meijel), plagen: plaoge (Meijel), plaogə (Meijel) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] III-1-4
treiterkop plagerd: plaogert (Meijel), stiekemerd: stiekemert (Meijel) iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)] III-1-4
trek, eetlust trek: trék (Meijel), trek in: trek in (Meijel), zin: zin (Meijel, ... ) trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
trekhaken, -ogen trekhaken: trękhø̜̄k (Meijel) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekharmonica accordeon: accordeon (Meijel), trekharmonica: vroeger zo genoemd  trekharmonica (Meijel) Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] III-3-2
trekhei bok: bok (Meijel), heibok: hęjbok (Meijel) Toestel om met behulp van handkracht palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een uit drie poten samengestelde standaard waarin een katrolschijf is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok aan is bevestigd. Aan het andere uiteinde van het touw zijn een aantal dunnere touwen vastgemaakt waar de arbeiders aan trekken. Het heiblok is vervaardigd uit een langwerpig stuk hard hout of metaal met vierkante doorsnede. Er bestaan ook vergelijkbare werktuigen die met behulp van een stoommachine, een electromotor of een verbrandingsmotor worden aangedreven. De heireep van het heiblok wordt daarbij opgewonden op de trommel van een liertoestel. Zie ook afb. 27. [N 31, 5c; monogr.] II-9
trekken trekken: trèkke (Meijel), trèkken (Meijel), trékkə (Meijel) Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)] III-1-2
trekker van de aanaardhandploeg trekbalk: trękbalǝk (Meijel) Het dwarse handvatvan de aanaardhandploeg. Voor sjoek- naast trek-handvat zie aflevering I.1, blz. 12: schokkelen, schoggelen voor "schudden". [N 18, 46b] I-5
trekkers snallen: snalǝ (Meijel) Middel om een broek of een vest te kunnen insnoeren. De riempjes achter het vest. [N 59, 143b] II-7
trekrei biezenlat: bizǝlat (Meijel) Lat die wordt gebruikt om er rechte lijnen of biezen langs te trekken. [N 67, 62; div.] II-9