e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkenston varkenston: vɛ̄rkǝstōn (Meijel) Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.] I-12
varkenstrog trog: trǫx (Meijel) De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6
varkenswei overloop: ø̜vǝrluǝp (Meijel), ren: rɛn (Meijel), varkenswei: vɛ̄rkǝs˱wę̄i̯ (Meijel) De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e] I-6
vast kantbrood: kantbroejd (Meijel) doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] III-2-3
vast komen te zitten, gezegd van het baggerslijk aaneen vast komen zitten: anęn vāst komǝ zetǝ (Meijel) Door het aanstampen komt het slijk vast te zitten. [I, 104f] II-4
vast varkensvoer potagevoer: pǝtazivūr (Meijel) [N 76, 39; monogr.] I-12
vast veen vaste peel: vāstǝ pīǝl (Meijel) De goede, ongerepte veengrond. [I, 16a] II-4
vast werk vast werk: vāst wę̄rǝk (Meijel) Van vast werk is sprake wanneer het vierkante uiteinde van de kleine spil (bij windmolens) of het staakijzer (bij watermolens) in het vierkante rijngat zit opgesloten. In een dergelijke constructie draait de kleine spil mee met de loper. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbalanceerwerkɛ.' [N O, 16i; N O, 15d; Vds 134; Jan 124] II-3
vaste bloedmassa bloedklodders: bluklodǝrs (Meijel), bloedkoek: blukūk (Meijel) In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.] II-1
vaste boord boordje: burtje (Meijel), kraag: krag (Meijel) Hoe noemt U: de boord [N 62 (1973)] || kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3