18373 |
veel te grote schoen |
flatser:
flatsers (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
trapper:
trappers (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)] || veel te grote schoenen
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderboks:
flodderbŏks (L265p Meijel),
te wijde boks:
tə wetjə boks (L265p Meijel),
wijde boks:
wetjə boks (L265p Meijel)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] || een broek voor een gezet figuur [N 59 (1973)] || een veel te wijde broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
doorjager:
durjaeger (L265p Meijel),
dörjéégər (L265p Meijel),
vreetwolf:
vrètwolf (L265p Meijel)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
leren woep:
lęrǝ wup (L265p Meijel),
onlanden:
orlandǝ (L265p Meijel),
peel:
pīǝl (L265p Meijel),
ven:
ven (L265p Meijel)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
26887 |
veenarbeider, turfsteker |
peelwerker:
(mv.)
piǝlwęrkǝrs (L265p Meijel),
peelwroeter:
piǝlvrȳtǝr (L265p Meijel)
|
Arbeider die de turf graaft of steekt. [II, 1; monogr.]
II-4
|
26895 |
veenbaas |
onderbaas:
ondǝrbas (L265p Meijel)
|
De veenbaas meet de hoeveelheid turf en betaalt uit. [II, 7]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
hei:
hei (L265p Meijel),
moer:
moer (L265p Meijel),
mur (L265p Meijel),
peelveld:
pęlvɛlt (L265p Meijel)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
27017 |
veenkruiwagen |
klotwagen:
klotwāgǝ (L265p Meijel)
|
Een aan het vervoeren van turf aangepaste kruiwagen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''kruiwagen''. [II, 70]
II-4
|
26722 |
veenkuil |
kuil:
kyl (L265p Meijel),
kø̜l (L265p Meijel),
turfpot:
tø̜rǝfpøt (L265p Meijel)
|
De kuil waaruit men de turf haalt. [I, 15] || De veenkuil is de put of holte in het veen waar-uit turf wordt gegraven of gebaggerd. [II, 10; A 21, 19]
II-4
|
24944 |
veenlaag |
moer:
mōēr (L265p Meijel),
peel:
pîel (L265p Meijel)
|
laag veen, tussen moer en zand [derring, moes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|