24693 |
veenmos |
peelmos:
piǝlmos (L265p Meijel)
|
Het veenmos is een belangrijke veenvormer. [II, 126]
II-4
|
26912 |
veenplas |
peelvennen:
piǝlvęnǝ (L265p Meijel)
|
Vergelijk het lemma ''plas of meertje midden in de hei''. [II, 11]
II-4
|
24262 |
veer |
staart:
start (L265p Meijel),
veer:
vèèr (L265p Meijel),
véér (L265p Meijel)
|
Staaf ijzer die de verbinding vorm tussen enerzijds de buitenmuur met daarop de schieter en anderzijds de binnenmuur, vloer, gording etc. De veer is aan een uiteinde van een oog voorzien en aan de andere zijde plat uitgesmeed. De schieter wordt door het oogvormige uiteinde van de veer gestoken dat buiten de buitenmuur uitsteekt. Het plat uitgesmede gedeelte van de veer wordt met behulp van spijkers op de bovenkant van de balk of op het zijvlak ervan vastgezet. Zie ook afb. 72. [N 31, 38b; N 54, 124c; monogr.] || veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
II-9, III-4-1
|
24779 |
veerdelig tandzaad |
steker:
eigen spellinsysteem vroeger had je in de wolle koussen het zaad zitten
steker (L265p Meijel),
tandzaad:
eigen spellinsysteem vroeger jad je in de wolle koussen het zaad zitten
tandzaad (L265p Meijel)
|
Driedelig tandzaad (bidens tripartitus 10 tot 100 cm groot. De bladeren zijn tegenoverstaand, en meestal 3- (zelden 5-) delig; de bloemen staan in rechtopstaande hoofdjes, meestal zonder straalbloemen, groen of bruinachtig geel van kleur. De vruchten he [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21182 |
veerpont |
pont:
pont (L265p Meijel),
pontenveer:
pontevéér (L265p Meijel),
veer:
véér (L265p Meijel)
|
het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23659 |
veertigurengebed |
veertigurengebed:
feͅrtəxyrəgəbɛt (L265p Meijel),
vertig urgi gebed (L265p Meijel)
|
Het veertigurengebed: de drie dagen = veertig uur durende aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste, gehouden b.v. tijdens de carnavalsdagen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34282 |
veevoer verzamelen |
afdoen:
afdū (L265p Meijel),
plukken:
pløkǝ (L265p Meijel)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|
33358 |
veevoerkookketel |
sopketel:
sǫpketǝl (L265p Meijel)
|
De ketel waarin het voer voor het vee gekookt en gemengd wordt. In deze ketel wordt ook wel de was gekookt. Soms worden het voer voor de koeien en dat voor de varkens in dezelfde ketel bereid, meestal echter niet; zie het lemma "varkensketel" (2.2.11). De ketel kan apart, los zijn of (moderner) vast (als een ronde bak met een deksel en een aftapkraan) met een vuur verbonden zijn dat er onder brandt. Aan dit laatste doen vooral de benamingen stookketel, stoomketel en machinesketel denken. De inhoud is dan 100 liter of meer, de hoogte van het geheel ongeveer 150 cm en de doorsnede ruim 100 cm. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5 A, 35b; N 4, 57; monogr.]
I-6
|
32563 |
veevoermand |
krotenmand:
krotǝmānt (L265p Meijel)
|
Mand waarin veevoer wordt bewaard of vervoerd, of waaruit het vee te eten krijgt. [N 40, 100; N 40, 106]
II-12
|
19431 |
vegen, keren |
keren:
kére (L265p Meijel),
kéérə (L265p Meijel)
|
Door strijken met een bezem, borstel van stof reinigen (keren, vegen, wissen, vagen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|