30173 |
verdiept werk |
holwerk:
hǫlwɛrǝk (L265p Meijel),
terugwerk:
trøxwɛrǝk (L265p Meijel)
|
Ten opzichte van de metselstenen dieper liggend voegwerk. [N 32, 34b; monogr; N 32, 29d.]
II-9
|
24634 |
verdord |
afgestorven:
oude spellingsysteem
afgestörve (L265p Meijel),
kapot:
eigen spellingsysteem
kepot (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
kəpót (L265p Meijel),
uitgedroogd:
Nijmeegs (WBD)
utjgedrûucht (L265p Meijel),
verdord:
eigen spellingsysteem
verdord (L265p Meijel)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25362 |
verdoven |
verduizelen:
vǝrdøžǝlǝ (L265p Meijel)
|
Het slachtvee verdoven alvorens het de keel door te snijden. Woordtypen als "schieten", "doodslaan", "houwen", "pin indrijven" geven aan hoe het verdoven in zijn werk gaat. [N 28, 6; N 28, 12b; monogr.]
II-1
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
trubbel:
troebbel (L265p Meijel),
verdriet:
verdriet (L265p Meijel)
|
een treurige stemming, zieleleed, kwelling van het gemoed, verdriet [trubbel, spijt, pijn, lijden, deer, vliem] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34155 |
verdrogen |
verdrogen:
vǝrdrȳgǝ (L265p Meijel)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|
17936 |
verdwenen |
foetsie:
foetsie (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
weg:
wèg (L265p Meijel),
wéch (L265p Meijel)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28622 |
verenigen van zwermen |
omkorven:
ø̄mkø̜̄rǝvǝ (L265p Meijel)
|
Wanneer een afgezwermd of afgejaagd volk of een opzetter in de winter te zwak is geworden, wordt dit volk of die opzetter verenigd met andere volken. Ook moet men vaak volken verenigen, wil men op het einde van het bijenjaar zoveel mogelijk nieuwe volken hebben. Bij het verenigen van twee volken moeten zij dezelfde geur krijgen om afstoting en gevechten te vermijden. Hiervoor kan de imker gebruik maken van verschillende technieken. Hij kan de bijen besproeien of besprenkelen met een geurafscheidende vloeistof of met suikerwater, of de bijen beroken. Het urineren in kasten of korven om eenzelfde geur te krijgen is een verouderde methode. De informant van L 271 zegt dat oude imkers vroeger een voor- en nazwerm in een lege korf deden. Dan ging er een doek over. Vervolgens werd de korf beplast, waarna hij geschud werd. Ook Eeckhout (pag. 191) vermeldt dit gebruik voor één plaats (Geraardsbergen), maar zegt dat deze methode zo goed als uitgestorven is. [N 63, 95a, N 63, 95b; N 63, 95c; N 63, 97; monogr.]
II-6
|
22058 |
verenmijt |
veermijt:
vēͅrmetj (L265p Meijel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: tasten de veren aan, vaak met weinig zichtbare schade. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22179 |
verenschurftmijt |
schurftmijt:
šøͅrəftmetj (L265p Meijel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: verenschurftmijt: onderhuids, 1/3 mm, afbraak van veren; veroorzaakt de zogeheten ruiziekte. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30596 |
verf |
verf:
vɛ̄rǝf (L265p Meijel)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|