23739 |
vijf wonden van christus |
vijf wonden:
vuuf wonde (L265p Meijel)
|
De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21610 |
vijf-guldenstuk |
goudstukje van vijf gulden:
goudstukske van 5 gulde (L265p Meijel)
|
vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
(= 25 cent).
kwartje (L265p Meijel)
|
een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24759 |
vijfvingerkruid |
vijfvingerkruid:
eigen spellinsysteem komt overeen met kruipende boterbloem. gele bloem. benaming onbekend
vijfvingerkruid (L265p Meijel)
|
Vijfvingerkruid (potentilla reptans 30 tot 60 cm groot. De stengels zijn lang kruipend en onvertakt, meestal wortelend; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig en lang gesteeld. De blaadjes zijn eivormig, gekarteld-gezaagd en aan de onderkant meestal zacht beh [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20894 |
vijg |
vijg:
eigen spellingsysteem
vieg (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
vīēch (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
vīege (L265p Meijel)
|
De eetbare, zoete, vlezge vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vil (L265p Meijel)
|
De vijl waarmee men de onderrand van de krabber scherp maakt. [N 28, 123]
II-1
|
31371 |
vijlen |
vijlen:
vilǝ (L265p Meijel)
|
Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
kuil:
(door mens zelf gegraven).
kuīl (L265p Meijel),
poel:
door de natuur ontstaan.
poel (L265p Meijel),
vijver:
vijver (L265p Meijel),
vijvər (L265p Meijel),
vééjvər (L265p Meijel),
vęi̯vǝr (L265p Meijel),
viswijer:
als er vis in zit.
(vis)wijər (L265p Meijel),
wijer:
węjǝr (L265p Meijel)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8, III-4-4
|
30805 |
vilsnee |
vilsnee:
velsnę̄ (L265p Meijel)
|
Een fout in het leer, ontstaan als men bij het villen in de huid sneed. [N 60, 7a; N 37, 7]
II-10
|
24386 |
vin |
vin:
cassettebandje
vin (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
oude spelling (`De toevoeging (staart - borst) doet vermoeden dat de respondent een onderscheid maakt tussen staartvinnen en borstvinnen)
vinnen (L265p Meijel),
WBD
vin (L265p Meijel),
vinnen:
venə (mv.) (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || rugvin [N102 (1998)] || staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)]
III-4-2
|