23692 |
volle aflaat |
volle aflaat:
volle aflaot (L265p Meijel),
volə aflōͅt (L265p Meijel)
|
Een volle aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25201 |
volle maan |
volle maan:
volləməon (L265p Meijel),
volmaan:
vol maon (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
vólmaon (L265p Meijel)
|
schijngestalte van de maan: volle maan [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24271 |
volop veren krijgen |
schoon in de veren (worden):
sjon in de vère (L265p Meijel)
|
volop veren krijgen (vluggen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bīr (L265p Meijel),
bīǝr (L265p Meijel)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
20313 |
volwassen, volgroeid |
uitgegroeid:
utj gegruidj (L265p Meijel),
volwassen:
volwasse (L265p Meijel),
vólwassə (L265p Meijel)
|
volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
26847 |
volwerpen van de karbak |
volschieten van de karbak:
volšītǝ van dǝ karbak (L265p Meijel)
|
Als men bij het baggeren een korte kar gebruikt, wordt deze volgegoten met het slijk en wordt het slijk op het ligveld gestoten. [I, 96]
II-4
|
26529 |
vonderbalk, pasbrug |
vonder:
vonder (L265p Meijel),
vonderbalk:
vondǝrbalǝk (L265p Meijel)
|
De horizontale balk, als onderdeel van de houten licht, waar het pasblok van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) op rust. Zie ook afb. 85. [N O, 23b; A 42A, 26; Vds 105; Jan 143; Coe 127; Grof 150; N D, 21; A 42A, 22]
II-3
|
19412 |
vonk |
vonk:
vonk (L265p Meijel),
vónk (L265p Meijel)
|
Brandend of gloeiend deeltje dat ergens afvliegt (kester, vonk, geinster, sprankel, kleister) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
mommer (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
voogd:
voogd (L265p Meijel)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
foppen:
foppen (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
voor de gek houden:
vur də gek haawə (L265p Meijel),
voor het lapje houden:
voor het lapje houden (L265p Meijel)
|
op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|