34611 |
vork van de wagen |
scheer:
šiǝr (L265p Meijel)
|
Het geheel van de twee schuin naar achter lopende balken die boven het asblok bevestigd zijn en waartussen aan de voorzijde de dissel is geplaatst. Deze balken maken deel uit van het voorstel van de langwagen. [N 17, 44b; N G, 70e; JG 1b; JG 1d]
I-13
|
24033 |
vormbewijs |
vormprentje:
vormprenjke (L265p Meijel)
|
Het bewijs dat men gevormd is, vormbriefje [firmbrifje]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24032 |
vormeling |
die gevormd wordt:
di gəvøͅrəmt weͅrt (L265p Meijel),
vormeling:
vormeling (L265p Meijel)
|
Een vormeling. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24031 |
vormen |
vormen:
vøͅrəmə (L265p Meijel)
|
Vormen, het Vormsel toedienen [firme, fierme]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23343 |
vormsel |
vormsel:
vörmsel (L265p Meijel),
vøͅrəmsəl (L265p Meijel),
vormsel (zn.):
vörmsel (L265p Meijel)
|
Het Vormsel [firmoeng]. [N 96D (1989)] || Vormen, het Vormsel toedienen [firme, fierme]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25202 |
vorst, het vriezen |
gevreur:
gevreur (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
’t gevreur (L265p Meijel),
t gevreur zit nòch in de grónt, de vorst zit nog in de grond
gevreur (L265p Meijel)
|
vorst, het vriezen || vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
30512 |
vorstlaag |
vorstlaag:
vōrstlǭx (L265p Meijel)
|
De bovenste laag die bij het werk aanvankelijk over de nok van het dak heensteekt. [N F, 40a]
II-9
|
29897 |
vorstpan |
rietvorst:
rit˲vōrst (L265p Meijel),
vorstpan:
vōrstpan (L265p Meijel)
|
Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8]
II-8
|
24397 |
vos |
vos:
vos (L265p Meijel)
|
vos: Hoe noemt u in uw dialect het roodharige hondachtige roofdier dat kippen steelt en vermaard is om zijn sluwheid? [N100 (1997)]
III-4-2
|
33811 |
vos, vospaard |
voes:
vus (L265p Meijel),
vospaard:
vǫspęrt (L265p Meijel)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|