id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22342 | vuistslag op de rug | dof: dof (Meijel), duf (Meijel), dreun: dreun (Meijel), opdoffer: opdoffer (Meijel), opdonder: n opdonder géve (Meijel) | Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)] || slaan, Met een vuist in de rug ~ (doffen). [N 84 (1981)] III-3-2 |
27009 | vuller | vuilers: vøldǝrs (Meijel) | De vuiler vult de kruiwagen met turf. [II, 73] II-4 |
28116 | vulschop | vullepel: vøllepǝl (Meijel [(Emma / Maurits)] [Maurits]), vulschup: vølšøp (Meijel [(Emma / Maurits)] [Laura, Emma, Maurits]) | Beweegbaar mondstuk aan het uiteinde van de blaasbuis waarmee men het uitgeblazen opvulmateriaal van richting kan laten veranderen. [N 95, 560; monogr.] II-5 |
26242 | vulstukken, wiggen | spieën/spijen: spęjǝ (Meijel) | De stukken hout waarmee de ruimte tussen de molenas en de kruisarmen wordt opgevuld. Zie ook afb. 50. [N O, 11g; A 42A, 10; N O, 11h] II-3 |
28114 | vultrechter | vultrechter: vøltrɛxtǝr (Meijel [(Emma / Maurits)] [Maurits]) | De vultrechter, onderdeel van de blaasmachine, waarin het opvulmateriaal gestort wordt. [N 95, 558] II-5 |
27058 | vuren | vuren: vȳrǝ (Meijel) | Het bijeenbrengen van de gedroogde turf op stapels van 60 m3 is in L 244b vuren. In L 265 verstaat men onder vuren het in hopen zetten van turf, soort bij soort. [II, 85a] II-4 |
19544 | vuursteen | vuursteentje: vuurstenke (Meijel), vyrstęnkǝ (Meijel [(Emma / Maurits)] [Maurits]) | De vuursteen uit het ontstekingsmechanisme van de veiligheidslamp. [N 95, 245; monogr.] || vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)] II-5, III-2-1 |
19813 | vuurtang, sinteltang | tang: tāŋ (Meijel) | vuurtang [N 05A (1964)] III-2-1 |
30004 | vuurvaste mortel | vuurvaste spijs: vȳrvastǝ [spijs] (Meijel) | Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c] II-9 |
29814 | vuurvaste stenen | chamottestenen: šamǫtstiǝn (Meijel) | Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.] II-8 |