e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

Gevonden: 8212
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boertje boer: boer (Meijel) boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)] III-2-2
boertje, kleine boer keuterboer: kø̄tǝrbūr (Meijel) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boete boete: boete (Meijel, ... ), butə (Meijel), straf: straf (Meijel) Boete [de boes]. [N 96D (1989)] || een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)] III-3-1, III-3-3
boezem gleuf: gleuf ? (Meijel), voor: ? voor (Meijel) boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] III-1-1
boezeroen boezeroen: boezerōēn (Meijel) boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] III-1-3
bof bof: bof (Meijel, ... ), bóf (Meijel) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)] III-1-2
bok van het rijtuig bok: bok (Meijel), schei: šęi̯ (Meijel) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bokking bokkem: bukkem (Meijel), bukkəm (Meijel), bukkem  bukkəm (Meijel) haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)] III-2-3
bol bol: bǫl (Meijel) Het vlak van de hamer waarmee men de zool gladklopt. Liedmeier (pag. 4) noemt dit vlak het klopmassief van de hamer. Dit moest rond zijn. Het zoolleer wordt hiermee herhaaldelijk en intensief beklopt om het soepel te maken. Hoe minder rond de bol is, hoe meer kans men heeft om het leer, door een onhandige slag, met de scherpe rand te beschadigen, hoe meer uitwerking daarentegen iedere slag heeft. [N 60, 114c] II-10
bolderik bolderik: WLD in de randen van de roggevelden  bøͅldərek (Meijel) Bolderik (agrostemma githago 20 tot 90 cm hoog. De stengels zijn dicht behaard; de bladeren zijn lancetvormig, spits en ongesteeld, tevens dicht behaard; de bloemen zijn lang gesteeld en afzonderlijk groeiend, de kleur is roodviolet met donkere lengtest [N 92 (1982)] III-4-3