26673 |
wielsteunen |
steunbalken:
stø̄nbalǝkǝ (L265p Meijel)
|
De latten, balkjes of ijzers die het spoorwiel van de rosmolen ondersteunen. [N D, 29]
II-3
|
23554 |
wierook |
wierook:
wierk (L265p Meijel),
wiruək (L265p Meijel)
|
Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23556 |
wierookkorrels |
wierook:
wiruək (L265p Meijel),
wierookzaad:
wierkzaod (L265p Meijel)
|
Wierookkorrels. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23555 |
wierookvat |
wierooksvat:
wierksvat (L265p Meijel),
wirəksvat (L265p Meijel)
|
Het wierookvat [wiereksvat, wieresvaas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27425 |
wig |
kijltje:
kilkǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
spie/spij:
spij (L265p Meijel)
|
Houten wig die soms achter de touwen wordt gedreven om de verbinding te verstevigen. Zie ook afb. 19. [N 32, 5d; monogr.] || Taps toelopend houten blok dat wordt gebruikt om bijvoorbeeld ijzeren ondersteuningen of schudgootmotoren vast te zetten. Het woordtype "bouwkijl" werd op de Domaniale mijn gebruikt voor een wig in galerij-ondersteuningen. [N 95, 346; N 95, 347; N 95, 332; monogr.; Vwo 209; Vwo 724]
II-5, II-9
|
18152 |
wijdbeens lopen |
met een breed spoor gaan:
mi n brè spoor gŏ (L265p Meijel)
|
lopen: met de benen ver uiteen lopen [kooje, met een wijde kooi loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
cape (eng.):
keep (L265p Meijel),
kēp (L265p Meijel)
|
een wijde regenmantel zonder mouwen [N 59 (1973)] || regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28930 |
wijdte |
wijdte:
wetjǝ (L265p Meijel)
|
De benaming voor een omtrekmaat, in het bijzonder als tweede lid van een samenstelling in bijv. bovenwijdte, taillewijdte en heupwijdte. [N 59, 44a; N 62, 2b]
II-7
|
26928 |
wijk |
wijk:
wik (L265p Meijel)
|
Turfkanaal met een breedte aan de waterspiegel van 9 m en een diepte van 1.5 tot 1.8 m. [II, 21a]
II-4
|
20852 |
wijn |
wijn:
wing (L265p Meijel)
|
wijn [RND]
III-2-3
|