23454 |
wijzers van het torenuurwerk |
wijzers:
wēzjərs (L265p Meijel),
wiezers (L265p Meijel)
|
De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30746 |
wikkelen |
marmeren:
marmǝrǝ (L265p Meijel),
wikkelen:
wekǝlǝ (L265p Meijel
[(met een vochtige zeemlap door de glaceerverf rollen waardoor een marmereffect ontstaat)]
)
|
Het schilderen van marmeraderen op houtwerk of stucpleister, ter nabootsing van echt marmer. [N 67, 84b; N 67, 85b]
II-9
|
30137 |
wild verband |
wild verband:
welt ˲vǝrbant (L265p Meijel)
|
Metselverband waarbij strekken en koppen zich in een laag op onregelmatige wijze afwisselen. Het wild verband werd na de oorlog veel gebruikt in verband met de toen heersende schaarste aan materiaal (Westra, pag. 21). De term wild verband wordt ook gebruikt voor decoratief metselwerk waarbij verschillende steensoorten onregelmatig door elkaar worden gerangschikt. [N 31, 24f; N 31, 26]
II-9
|
24754 |
wilde bertram |
knoopjeskruid:
eigen spellinsysteem lastig onkruid
knopkeskreutj (L265p Meijel)
|
Wilde bertram (achillea ptarmica 20 tot 90 cm grote, vrijwel kale plant; de bladeren zijn ongedeeld en lijn- tot lancetvormig, de bladrand is fijn gezaagd; de bloemen staan in wat grotere hoofjes dan bij de vorige, 10 witte straalbloempjes. Bloeitijd va [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24277 |
wilde eend |
dikke eend:
dekə eͅnt (L265p Meijel),
eend:
aent (L265p Meijel),
wilde eend:
wēldə eͅnt (L265p Meijel)
|
eend, wilde — || eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24278 |
wilde gans |
wilde gans:
weelde gans (L265p Meijel)
|
gans, wilde —
III-4-1
|
17576 |
wilde hoofdharen |
woest haar:
wuust hōr` (L265p Meijel)
|
hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
wēldǝ [koe] (L265p Meijel)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hondsroos:
eigen spellinsysteem
honsroejs (L265p Meijel),
rozenbottel:
-
roozebòttels (L265p Meijel)
|
Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)] || rozebottelstruik (Rosa rubiginosa) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
24873 |
wilde tijm |
tijm:
eigen spellingsysteem
tijm (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)]
III-4-3
|