33832 |
windzuiger |
windhapper:
wentjhapǝr (L265p Meijel),
windzuiger:
wentjzȳ.gǝr (L265p Meijel)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
21782 |
winkel |
winkel:
də weŋkəl ōpəhāwə (L265p Meijel),
winkel (L265p Meijel),
winkeltje:
winkelkə (L265p Meijel)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)] || winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21778 |
winkel drijven |
winkel openhouden:
də weŋkəl ōpəhāwə (L265p Meijel)
|
winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (L265p Meijel),
weŋkǝlhǭk (L265p Meijel),
wingkelhaok (L265p Meijel),
winkelhoak (L265p Meijel)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Hoe zegt U: een hoekvormige scheur (winkelhaak?)? [N 62 (1973)] || hoekvormige scheur [winkelhaak] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.]
II-7, II-9, III-1-3
|
22770 |
winnen |
winnen:
wine (L265p Meijel)
|
winnen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
21881 |
winst |
rabat (<du./it.):
rabat (L265p Meijel),
tarra:
(onder berekend gewigd).
tarra (L265p Meijel),
voordeel:
vurdél (L265p Meijel),
winst:
winst (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
wentərkliər (L265p Meijel),
winterklier (L265p Meijel)
|
winterkleren [N 23 (1964)] || Winterkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
wentərkøneŋskə (L265p Meijel)
|
winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28554 |
wintertros |
wintertros:
wentǝrtros (L265p Meijel)
|
De kogelvormige tros van bijen die dicht op elkaar de winter doorgaan. [N 63, 54b; N 63, 54a]
II-6
|
34428 |
winterverblijf |
schaap(s)stal:
šǫpstal (L265p Meijel)
|
[N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|