32472 |
wissen sorteren |
sorteren:
sǫrtērǝ (L265p Meijel)
|
De gekapte wissen op maat sorteren. Bij het sorteren wordt een hoeveelheid wissen in een ondiepe put of een schuin in de grond geplaatste ton gezet. De langste wissen worden dan vervolgens aan de bovenzijde vastgepakt en door middel van een schuddende beweging gescheiden van de kortere wissen. Deze handeling wordt herhaald tot alle wissen op lengte gerangschikt zijn. [N 40, 11]
II-12
|
32497 |
wissen weken |
zacht laten worden:
zǭxt lǭtǝ wē̜rǝ (L265p Meijel)
|
De wissen in water onderdompelen om ze soepeler te maken. Grauwe wissen dienen, afhankelijk van de omstandigheden, één √† twee weken te weken, witte wissen en buffwissen één √† twee uur. [N 40, 20; monogr.]
II-12
|
32471 |
wissenmes |
krom:
krōm (L265p Meijel
[(vroeger)]
),
snijscheer:
snijšīǝr (L265p Meijel
[(nu)]
)
|
Het -vaak sikkelvormige- werktuig waarmee de wissen worden gekapt. Zie ook afb. 261. [N 38, 6 add.; N 40, 9; monogr.]
II-12
|
32477 |
wissenmijt |
bos:
bos (L265p Meijel)
|
Een stapel grauwe wissenschoven die in de buitenlucht liggen te drogen. [N 40, 16; N 40, 17]
II-12
|
32474 |
wissenschoof |
bos:
bos (L265p Meijel),
bussel:
bøsǝl (L265p Meijel)
|
Een tot een bundel gebonden hoeveelheid wissen. [N 40, 10]
II-12
|
32487 |
wissenschors |
schaal:
šāl (L265p Meijel)
|
De schil die van de wissen verwijderd wordt. [N 40, 32]
II-12
|
32462 |
wistop |
bovenkant:
bōvǝkant (L265p Meijel)
|
De bovenkant van een wis. [N 40, 29]
II-12
|
32463 |
wisvoet |
onderkant:
onderkant (L265p Meijel)
|
De onderkant van een wis. [N 40, 28]
II-12
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (L265p Meijel)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
32541 |
wit werk |
sierwerk:
sīrwɛrǝk (L265p Meijel)
|
Vlechtwerk dat van witte wissen gemaakt wordt. Zie ook het lemma ɛwitte wissenɛ.' [N 40, 22]
II-12
|