e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wittebrood weg: Syst. WBD  waeg (Meijel), wéég (Meijel) Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] III-2-3
witten witten: wetǝ (Meijel) Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.] II-9
woede gift: gif (Meijel, ... ), giftig: giftige (Meijel), woede: woede (Meijel) hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)] III-1-4
woeker woeker: woeker (Meijel), wŏĕkkər (Meijel) onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)] III-3-1
woelen draaien: drei-jen (Meijel), woelen: wūūle (Meijel), wūūlə (Meijel) Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)] III-1-2
woensdag voor pasen woensdag in de goede week: wunzex en də gūj wēͅk (Meijel) De woensdag in de week vóór Pasen [schorsel-/schortelwoensdag]. [N 96C (1989)] III-3-3
woensdagx woensdag: woensdag (Meijel), woensdig (Meijel), woenzich (Meijel, ... ), woenzig (Meijel) dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || woensdag III-4-4
woest, wild rijden crossen (<eng.): krossen (Meijel) woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)] III-3-1
wol wol: wōl (Meijel), wollen stof: wǫlǝ stǫf (Meijel) Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.] II-7
wolfsdak dak met wolfseindje: dāk me wolǝfs˱ęntjǝ (Meijel) Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.] II-9