21783 |
zaak |
bedrijf:
bedriev (L265p Meijel),
bədrĭĕf (L265p Meijel),
gedoente:
gedoent (L265p Meijel),
nering:
(is oudere benaming).
niring (L265p Meijel),
zaak:
zaak (L265p Meijel)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zālrøx (L265p Meijel)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
25227 |
zacht winterweer |
open (weer):
open weer (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
zeverig:
zieëverig (L265p Meijel)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25237 |
zachte wind, briesje |
plusterd:
plustert (L265p Meijel),
zuchtje (wind):
zuchjə (L265p Meijel)
|
nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
veger:
vèger (L265p Meijel)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30194 |
zadeldak |
spitskap:
spetskap (L265p Meijel)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
18316 |
zak in de onderrok |
tas:
tes (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18393 |
zak in kledingstuk |
tas:
tes (L265p Meijel),
tès (L265p Meijel)
|
buitenzak in een jas || Hoe noemt U een van de zakken van een kledingstuk (tes, zak?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18526 |
zak met klep |
klepzak:
klɛpzak (L265p Meijel)
|
een zak met een klep [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18324 |
zak op een schort |
scholkentas:
sjolleke tes (L265p Meijel),
sjolleketes (L265p Meijel),
tas:
tes (L265p Meijel),
tès (L265p Meijel)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|