23915 |
zaligheid |
zaligheid:
zaoligheid (L265p Meijel)
|
Zaligheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19436 |
zand strooien |
strouwen:
strowe (L265p Meijel),
zand strouwen:
zand stròòwə (L265p Meijel)
|
Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33678 |
zand, zandgrond |
magere grond:
māgǝrǝ gront (L265p Meijel)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
24967 |
zandbank |
eiland:
ijlant (L265p Meijel),
zandbank:
zandbank (L265p Meijel),
zandplaat:
(grote oppervlakte).
zandplaat (L265p Meijel)
|
zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23859 |
zandfiguren bij de processie |
stilleven:
stil leven (L265p Meijel)
|
De zandfiguren die op straten en stoepen worden gestrooid. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
26726 |
zandkop |
zandbulten:
zantbøltǝ (L265p Meijel)
|
Zandbult hier en daar tussen het veen. [II, 50]
II-4
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korkeltje:
(korreltje)
körgəlkə zant (L265p Meijel),
korreltje:
körrəlkə (L265p Meijel),
zandkorrel:
zandkorrel (L265p Meijel)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30152 |
zandsteen |
zandsteen:
zantstiǝn (L265p Meijel)
|
Natuurgesteente, bestaande uit zandvormige kwartskorrels die door een bindmiddel tot een vast geheel verbonden zijn. De kleur ervan kan zeer verschillend zijn. Zandsteen wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal. De 'Kunrader steen' wordt volgens de invuller uit L 427 gedolven in Kunrade bij Voerendaal. 'Crauberger' wordt ook Kunradersteen genoemd en ontleent zijn naam aan het gehucht Crauberg onder Klimmen waar de steengroeven liggen. [N 30, 55c; N 30, 55d; N 30, 55g; N 30, 56]
II-9
|
33143 |
zandzeef, onderste zeef in de wanmolen |
zandzift:
zand˱zeft (L265p Meijel)
|
De tweede, fijne, zeef in de wanmolen die het zand scheidt van hetgeen door de bovenste zeef is gekomen, zodat dit graanafval (stukjes aar, onkruidzaad, kleine korrels, enz.) als veevoer gebruikt kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''zeef in de wanmolen'' (6.3.7) en ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 45a; JG 1b -gedeeltelijk-; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
grijze smeerling:
grieze smérling (L265p Meijel),
kleine lijster:
klēͅnj leštər (L265p Meijel),
zanglijster:
zaŋleštər (L265p Meijel),
zinglisjter (L265p Meijel)
|
zanglijster || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|