e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

Gevonden: 8212

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelmand aardappelmandje: ęrpǝlǝmɛ̄ntjǝ (Meijel) Uit grauwe wissen vervaardigde mand met twee oren, waarin aardappels bewaard of vervoerd worden. Zie ook het lemma ɛaardappelmandɛ in wld I.5, pag. 41. Het materiaal dat in dit lemma is opgenomen, vormt een aanvulling daarop.' [N 40, 38; N 40, 94; N 40, 95; N 40, 96; N 40, 97; N 40, 110; N 40, 111; N 20, 48 add.; monogr.] II-12
aardappelmandje aardappelmandje: ęrpǝlmɛ̄ntjǝ (Meijel) Produkt van spiraalvlechtwerk, gemaakt van stro of buntgras, voor het bewaren van aardappels en de schillen ervan na het schillen. Naast dit produkt kent men velerlei produkten van spiraalvlechtwerk bestemd voor huishoudelijk gebruik of het boerenwerk. De toepasbaarheid van stro en buntgras als vlechtgrondstof is uitermate groot. [N 40, 140; N 40, 141; N 40, 142] II-6
aardappelmolen varkensmolentje: vɛ̄rkǝsmølkǝ (Meijel) De aardappelmolen is het werktuig waarmee men de gekookte aardappelen tot puree maalt. [N 18, 134; monogr.] I-11
aardappelpuree aardappelenstamp: èrpléstamp (Meijel) stampen; Hoe noemt U: Fijnmaken van b.v. aardappelen (deisteren, moezelen, moezen, britsen) [N 80 (1980)] III-2-3
aardappelraper raper: rāpǝr (Meijel) Degene die de aardappelen opraapt. [N 12, 22b; monogr.] I-5
aardappelriek, algemeen aardappel(en)riek: ɛrpǝlǝrīk (Meijel), vijftander: vijftander (Meijel) Riek met bolletjes ("kogeltjes") aan de uiteinden van de tanden, om aardappelen mee te verplaatsen, maar ook wel gebruikt om te rooien. Doorgaans heeft de aardappelriek negen tanden, de bietenriek zes, die wat verder uit elkaar staan, en de speciale riek om te rooien vier of vijf. Soms zijn de tanden van de laatste plat (en dan lijkt deze sterk op de Voerriek), terwijl die van de algemeen gebruikte riek rond zijn. Vergelijk ook het lemma Mestriek in aflevering I,1, blz. 8-10 en het lemma Bietenrek in deze aflevering. [N 18, 25a, 25b en 58; JG 1c, 2c; A 28, 3a; Lu 6, 3a; monogr.] I-5
aardappelrooier uitsteker: øtjstē̜kǝr (Meijel) Degene die de aardappelen uitsteekt. De regelmatige voorvoegsels aardappel- en patatte- zijn weggelaten. [N 12, 22a; monogr.] I-5
aardappelstruik bos: bǫs (Meijel), struik: stryk (Meijel) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardappelwiedhak haak: hǭk (Meijel) De hak die gebruikt wordt bij het wieden van een aardappelveld. Vaak is het hetzelfde stuk gereedschap als de aanhooghak. De zegsman van L 290 merkt op: "een door de smid omgebogen riek". Vergelijk ook het lemma Kromme Riek. Ook de mesthaak wordt voor dit doel benut; het is uitdrukkelijk opgegeven in: L 324, 378, 420, 0426, Q 39, 71, 111, 192, 198. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, pag. 12. [N 12, 35; N 18, 58; monogr.] I-5
aardbei aardbei: eigen spellingsysteem  aardbei (Meijel, ... ), oude spellingsysteem  aardbeije (Meijel), aardbes: Nijmeegs (WBD)  érbeesj (Meijel), aardbezie: èrbeezjə (Meijel) De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: aardbei (fragaria) - fam. rosaceae [N 71 (1975)] I-7