e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

Gevonden: 8212
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bonen- of erwtenstro erwtenstro: èrtəstrôe (Meijel) Hoe noemt u: het verdorde loof dat na het dorsen van erwten overblijft (erwtenstro) [N 71 (1975)] I-7
bonenkruid bonenkruid: eigen spellingsysteem  bonnekrutj (Meijel, ... ), oude spellingsysteem  bonekruije (Meijel), bonenkruiden: oude spellingsysteem  bonekruije (Meijel), gekruid: Nijmeegs (WBD)  gəkruijə (Meijel), gekruiden: Nijmeegs (WBD)  gəkruijə (Meijel) Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
bonk bonk: boŋk (Meijel) Strook tussen twee evenwijdige dwarsgreppels. [II, 43] II-4
bonk- of grauwveen vaal moer: vāl mūr (Meijel), vale turf: vālǝn tørǝf (Meijel) De bovenste laag in het veen. Deze bonklaag behoort tot het voedselarme veen en bestaat voor het overgrote deel uit weinig of niet vergaan sphagnum of veenmos. Turf uit deze laag dient vooral als aanmaakturf. [I, 2e; N 27, 19a] II-4
bonkelaar van het staakijzer bonkelaar: boŋkǝlǝr (Meijel) Liggend wiel met op de buitenrand rechtopstaande kammen, dat in sommige windmolens in plaats van het rondsel aan het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd is. Zie ook afb. 60. Een aantal woordtypen is mogelijk ook van toepassing op een horizontaal wiel waarbij de tanden in het verlengde van de cirkelstraal staan. [N O, 14h; A 42A, 13; N O, 41g; A 42A, 55] II-3
bonken bonken: bøŋk (Meijel) Grote stukken veen die de steker voor eigen gebruik nog onder uit de veenkuil haalt, als deze al vol water is gelopen. [I, 64g] II-4
bonkschop bonkschup: boŋkšøp (Meijel) Schop om plaggen af te steken of om de bovenlaag van het veen te steken. [I, 29c; I, 34; I, 35] II-4
bonnet bonnet (<oudfr.): bonɛt (Meijel) De bonnet van de priester. [N 96B (1989)] III-3-3
bont als apart kledingstuk pels: ’ne pils (Meijel), vos: ’ne vos (Meijel) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] III-1-3
bont en blauw slaan bont en blauw slaan: bont ɛn blòu gəslāgə (Meijel) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2