33510 |
bonen- of erwtenstro |
erwtenstro:
èrtəstrôe (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u: het verdorde loof dat na het dorsen van erwten overblijft (erwtenstro) [N 71 (1975)]
I-7
|
20661 |
bonenkruid |
bonenkruid:
eigen spellingsysteem
bonnekrutj (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel),
oude spellingsysteem
bonekruije (L265p Meijel),
bonenkruiden:
oude spellingsysteem
bonekruije (L265p Meijel),
gekruid:
Nijmeegs (WBD)
gəkruijə (L265p Meijel),
gekruiden:
Nijmeegs (WBD)
gəkruijə (L265p Meijel)
|
Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
26940 |
bonk |
bonk:
boŋk (L265p Meijel)
|
Strook tussen twee evenwijdige dwarsgreppels. [II, 43]
II-4
|
26707 |
bonk- of grauwveen |
vaal moer:
vāl mūr (L265p Meijel),
vale turf:
vālǝn tørǝf (L265p Meijel)
|
De bovenste laag in het veen. Deze bonklaag behoort tot het voedselarme veen en bestaat voor het overgrote deel uit weinig of niet vergaan sphagnum of veenmos. Turf uit deze laag dient vooral als aanmaakturf. [I, 2e; N 27, 19a]
II-4
|
26294 |
bonkelaar van het staakijzer |
bonkelaar:
boŋkǝlǝr (L265p Meijel)
|
Liggend wiel met op de buitenrand rechtopstaande kammen, dat in sommige windmolens in plaats van het rondsel aan het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd is. Zie ook afb. 60. Een aantal woordtypen is mogelijk ook van toepassing op een horizontaal wiel waarbij de tanden in het verlengde van de cirkelstraal staan. [N O, 14h; A 42A, 13; N O, 41g; A 42A, 55]
II-3
|
26803 |
bonken |
bonken:
bøŋk (L265p Meijel)
|
Grote stukken veen die de steker voor eigen gebruik nog onder uit de veenkuil haalt, als deze al vol water is gelopen. [I, 64g]
II-4
|
26751 |
bonkschop |
bonkschup:
boŋkšøp (L265p Meijel)
|
Schop om plaggen af te steken of om de bovenlaag van het veen te steken. [I, 29c; I, 34; I, 35]
II-4
|
23309 |
bonnet |
bonnet (<oudfr.):
bonɛt (L265p Meijel)
|
De bonnet van de priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
’ne pils (L265p Meijel),
vos:
’ne vos (L265p Meijel)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw slaan:
bont ɛn blòu gəslāgə (L265p Meijel)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|