e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zelfzwichting zelfzwichting: zelfzwichting (Meijel) Systeem van aan de roede bevestigde, zelfzwichtende, dus het windvangend oppervlak verkleinende, remkleppen. Bij een te snelle loop van de molen draaien de kleppen open en remmen aldus het gevlucht af. Zie ook afb. 41. [N O, 6d] II-3
zemelen grint: grint (Meijel), haverdoppen: hāvǝrdopǝ (Meijel), klijen: klęjǝ (Meijel  [(van boekweit)]  ), vlimmen: vlemǝ (Meijel), zemelen: zemǝlǝ (Meijel, ... ) De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen der korrels. Wat het woordtype "kriel" betreft. zij opgemerkt dat Schuermans (blz. 294) vermeldt dat ''kriel'' uitbuilsel van het meel is tussen het kortmeel en de zemelen in, dus fijne zemelen maar dat volgens anderen ''kriel'' fijner is dan kortmeel. [N 29, 13a; monogr.] || De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.] II-1, II-3
zenuw zenuw: zinuw (Meijel) zenuw [zeen] [N 10 (1961)] III-1-1
zeswekenmis zeswekendienst: zes weken dienst (Meijel), zeswekenmis: zeswēͅkəmes (Meijel) Een mis die zes weken na iemands overlijden wordt opgedragen. [N 96B (1989)] III-3-3
zetveld zetveld: zetvɛlt (Meijel) Veld waar de turf te drogen wordt gezet. [II, 80b] II-4
zeug met biggen zog: zox (Meijel) Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.] I-12
zeugekooi baggenkooi: bagǝkǫi̯ (Meijel), zeugebak: zø̄gǝbak (Meijel) De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d] I-6
zeven zeven: zeevə (Meijel), zeve  zeevə (Meijel) zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)] III-2-1
zeven met de handzeef ziften: zeftǝ (Meijel) Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.] I-4
zeven, builen builen: bylǝ (Meijel) Het meel zeven. In P 222 maakt men een onderscheid tussen teemsen en boulteren. De eerste term gebruikt men voor het zeven van meel met de hand door middel van een zeef. Wanneer deze bewerking machinaal door de molenaar wordt uitgevoerd, spreekt men van ɛboulterenɛ. Zie ook het lemma ɛuitzeven van de zemelenɛ in wld II.1, pag. 85.' [N O, 38a; Vds 241; Jan 239; Coe 215; Grof 244; monogr.; N 18, 136; N 18, 136 add.; JG 1b] II-3