30582 |
zilverbrons |
zilverbrons:
zilverbrons (L265p Meijel)
|
Zilverkleurig verfpoeder, bestaande uit een legering van tin en zink. [N 67, 10b]
II-9
|
21625 |
zilveren één frank |
frank:
ps. invuller geeft alleen de vertaling van franc, maar niet de waarde ervan!
frang (L265p Meijel)
|
1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24758 |
zilverschoon |
zilverschoon:
eigen spellinsysteem
zíverkroed (L265p Meijel)
|
Zilverschoon (potentilla anserina 15 tot 50 cm groot. De stengels zijn kruipend, met lange wortelende uitlopers; de bladeren zijn oneven geveerd, de blaadjes zijn gezaagd en aan de onderkant wit zijdeachtig behaard; de bloemen groeien afzonderlijk, zijn [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24401 |
zilvervisje |
zilvervisje:
zilvərviskə (L265p Meijel)
|
zilvervisje: Hoe heet het zilverkleurige glanzende insect dat in huis op donkere, vochtige plaatsen voorkomt en leeft van papier, enz. Het is heel snel en lijkt zich voort te bewegen als een vis in het water (--, suikergast, boekworm). [N100 (1997)]
III-4-2
|
18816 |
zin (lust) |
gading:
gaajing (L265p Meijel),
lust:
lust (L265p Meijel),
zin:
zin (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)] || lust, genoegen, zin
III-1-4
|
20166 |
zindelijk |
zuiver:
zuver (L265p Meijel),
zūūvər (L265p Meijel),
gezegde: guuje miet bréker.
zuuver (L265p Meijel)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22771 |
zingen |
fluiten:
fleutjə (L265p Meijel),
flèùtjə (L265p Meijel),
wwvorm:
fluit (L265p Meijel),
slaan:
wwvorm.
slaat (kwartel) (L265p Meijel),
zingen:
zingt (L265p Meijel)
|
het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23502 |
zingende mis |
gezongen mis:
gezoŋə mes (L265p Meijel),
muziekmis:
muziekmes (L265p Meijel),
zingende mis:
zingende mes (L265p Meijel)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27974 |
zinken |
zinken:
zeŋkǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Een opgepofte vloer bijwerken en lager maken om op deze wijze de mijngang weer op hoogte te brengen. Volgens de invuller uit Q 15 hoefde men in dat geval de ondersteuning van de galerij niet te vernieuwen. [N 95, 389; N 95, 903; monogr.; Vwo 75; Vwo 541; Vwo 650; Vwo 870]
II-5
|
30769 |
zinknagels |
vertinde nageltjes:
vǝrtendǝ nē̜gǝlkǝs (L265p Meijel)
|
De doorgaans vertinde, spijkers waarmee de behangjute op het latwerk wordt vastgezet. [N 67, 98d]
II-9
|