26149 |
zomen |
zomen:
zyǝmǝ (L265p Meijel)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
visitemanteltje (<fr.):
(met plooi achteraan)
vesietmäntelke (L265p Meijel),
visitetje (<fr.):
vesietje (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)] || zomer-kapmanteltje met ovaalvormig voor- en achterpand
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerdingen:
zomerdinge (L265p Meijel),
zomerkleren:
zomərkliər (L265p Meijel)
|
zomerkleren [N 23 (1964)] || Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
34429 |
zomerverblijf |
bijstal:
bē̜i̯stal (L265p Meijel)
|
[N 78, 25; monogr.]
I-12
|
23765 |
zon- en feestdagen |
laagdagen:
leegdagen (L265p Meijel),
werkdagen:
werkdagen (L265p Meijel),
zondagen:
zondāgə (L265p Meijel)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23933 |
zondag |
rustdag:
rustdag (L265p Meijel),
zondag:
zondex (L265p Meijel)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag vieren:
vieren (L265p Meijel),
zondex vīrə (L265p Meijel)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23810 |
zondag voor pinksteren |
rozenkransdag:
roezenkransdag (L265p Meijel),
zondag voor pinksteren:
zondex vør peŋstərə (L265p Meijel)
|
De zondag vóór Pinksteren (Rozenzondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23534 |
zondagmissaal |
zondagsmissaal:
zondagsmessaal (L265p Meijel)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23935 |
zondagschender |
die houdt zich niet aan de zondagsrust:
di hawt zex ni ɛn də sondəsr"st (L265p Meijel),
schender:
sgender (L265p Meijel)
|
Iemand die zich niet houdt aan de zondagsrust (zondagschender). [N 96D (1989)]
III-3-3
|