24285 |
zwaluwstaart |
zwalmenstaart:
zwalmestart (L265p Meijel),
zwalməstart (L265p Meijel),
zwaluwstaart:
zwaluwstaard (L265p Meijel)
|
de staart van zwaluwachtige vogels [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24855 |
zwaluwtong |
boekweitwinde:
WLD vroeger een veel voorkomend onkruid op zandgrond
bugəswenj (L265p Meijel),
wilde boekweit:
eigen spellinsysteem hoekig zaad / lastig onkruid
wilde boekend (L265p Meijel)
|
Zwaluwtong (polygonum convolvulus). Tot meer dan 1 m lange klimplant; de stengels zijn windend, dun en ruw; de bladeren zijn pijlvormig en driehoekig; de bloemen groeien in trosjes in de bladoksels, het bloemdek is driekantig met een smalgevleugelde slip; [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24592 |
zwanebloem |
knisperzaad:
eigen spellinsysteem
knisperzaod (L265p Meijel)
|
Zwanebloem (butomus umbellatus een 100 tot 150 cm hoge plant. De stengels zijn rond; de bladeren groeien rechtop, ze zijn lijnvormig en driekantig; de bloemen groeien in een scherm en zijn witachtig tot bruinroze van kleur, tevens donkerder geaderd. Blo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
28411 |
zwanehals |
zwanehals:
zwānǝhals (L265p Meijel)
|
Mandkorf waarbij de resterende staart van de buntspijlen, die aan de top bij elkaar komen, naar beneden is omgebogen als een zwanehals. Dit ombuigen van de buntspijlen of smelen heeft tot doel de top van de korf, die het meest gevoelig is voor de regen, af te dekken. De zwanehals is een variant van de bisschopsmuts. [N 63, 3e]
II-6
|
18537 |
zwart pak |
trouwpak:
trōͅwpak (L265p Meijel)
|
zwarte pak, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
34036 |
zwartbonte koe |
zwartbonte:
zwartbǫntǝ (L265p Meijel)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126]
I-11
|
24345 |
zwarte bladluis |
gelft:
gilft (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
geluw:
gillew (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
gillow (L265p Meijel)
|
bladluis || bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] || insectjes onder een blad, zwart [DC 68 (1993)]
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
hoos:
hooze (L265p Meijel),
hoze (L265p Meijel)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L265p Meijel)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krèèj (L265p Meijel),
krɛ̄i̯ (L265p Meijel)
|
kraai || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|