e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

Gevonden: 8212
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwaluwstaart zwalmenstaart: zwalmestart (Meijel), zwalməstart (Meijel), zwaluwstaart: zwaluwstaard (Meijel) de staart van zwaluwachtige vogels [N 83 (1981)] III-4-1
zwaluwtong boekweitwinde: WLD vroeger een veel voorkomend onkruid op zandgrond  bugəswenj (Meijel), wilde boekweit: eigen spellinsysteem hoekig zaad / lastig onkruid  wilde boekend (Meijel) Zwaluwtong (polygonum convolvulus). Tot meer dan 1 m lange klimplant; de stengels zijn windend, dun en ruw; de bladeren zijn pijlvormig en driehoekig; de bloemen groeien in trosjes in de bladoksels, het bloemdek is driekantig met een smalgevleugelde slip; [N 92 (1982)] III-4-3
zwanebloem knisperzaad: eigen spellinsysteem  knisperzaod (Meijel) Zwanebloem (butomus umbellatus een 100 tot 150 cm hoge plant. De stengels zijn rond; de bladeren groeien rechtop, ze zijn lijnvormig en driekantig; de bloemen groeien in een scherm en zijn witachtig tot bruinroze van kleur, tevens donkerder geaderd. Blo [N 92 (1982)] III-4-3
zwanehals zwanehals: zwānǝhals (Meijel) Mandkorf waarbij de resterende staart van de buntspijlen, die aan de top bij elkaar komen, naar beneden is omgebogen als een zwanehals. Dit ombuigen van de buntspijlen of smelen heeft tot doel de top van de korf, die het meest gevoelig is voor de regen, af te dekken. De zwanehals is een variant van de bisschopsmuts. [N 63, 3e] II-6
zwart pak trouwpak: trōͅwpak (Meijel) zwarte pak, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 59 (1973)] III-1-3
zwartbonte koe zwartbonte: zwartbǫntǝ (Meijel) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126] I-11
zwarte bladluis gelft: gilft (Meijel, ... ), geluw: gillew (Meijel, ... ), gillow (Meijel) bladluis || bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] || insectjes onder een blad, zwart [DC 68 (1993)] III-4-2
zwarte gebreide dameskous hoos: hooze (Meijel), hoze (Meijel) dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3
zwarte koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Meijel) [N 3A, 130a] I-11
zwarte kraai, kraai kraai: krèèj (Meijel), krɛ̄i̯ (Meijel) kraai || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1