24287 |
zwarte mees |
zwarte mees:
zwartə mēs (L265p Meijel)
|
zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18621 |
zwarte muts? |
kornet (<fr.):
kernèt (L265p Meijel)
|
muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24865 |
zwarte nachtschade |
hondskrallen:
eigen spellinsysteem Additie bij vraag 69: zegt men ook tegen de bessen van de vuilboom waarvan men leeskrijt (? - laatstgenoemd woord is moeilijk leesbaar!) kan maken
hoornskrale (L265p Meijel),
eigen spellinsysteem zegt men ook tegen de bessen van de vuilboom waarvan men leeskrijt (? - laatstgenoemd woord is moeilijk leesbaar!) kan maken
hoonskrale (L265p Meijel),
nachtegaal:
WLD vroeger zeer hardnekkig onkruid, vooral tussen voederbieten
naÙXtəgāl (L265p Meijel)
|
Zwarte nachtschade (solanum nigrum). Een 10 tot 40 cm grote, kruidachtige plant, niet windend; de stengels zijn iets behaard of kaal; de bladeren zijn iets eivormig, gaafrandig of iets bochtig getand; de bloemen groeien in schermvormige trossen, wit van k [N 92 (1982)], [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24740 |
zwarte populier |
canadas:
oude spellingsysteem zwarte
Canada’s (L265p Meijel),
populier:
eigen spellingsysteem
popelier (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaartje:
róhstèrtje (L265p Meijel),
zwarte roodstaart:
zwartə ruəi̯tstart (L265p Meijel)
|
zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24289 |
zwarte specht |
zwarte specht:
zwartə spɛ̄xt (L265p Meijel)
|
specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24290 |
zwarte stern |
klein meeuwtje:
kleͅi̯Ëšnj meͅu̯kə (L265p Meijel)
|
zwarte stern (24 zomervogel bij vennen en brede poldersloten; min of meer zwart; traag vliegend vlak over het water; nest drijft op waterplanten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26776 |
zwarte turf |
klot:
klot (L265p Meijel),
zwarte:
zwartǝ (L265p Meijel)
|
Vergelijk het lemma ''zwart- of blauwveen''. [I, 45b; monogr.]
II-4
|
26903 |
zwarte turf of zwartveen |
fabrieksturf:
fabrikstø̜rǝf (L265p Meijel),
zwarte:
zwartǝ (L265p Meijel)
|
Onder het grauwveen zit het zwartveen waaruit verschillende soorten zwarte turf gehaald worden. Deze laag kan drie meter of meer dik zijn. De planteresten zijn hierin meer vergaan dan in de grauwveenlaag. [II, 36; monogr.]
II-4
|
26956 |
zwarte turf sorteren |
zwarte sorteren:
zwartǝ sortērǝ (L265p Meijel)
|
Na het graven wordt de zwarte turf onderverdeeld in soorten. [II, 52a]
II-4
|